Traducciones de „beland“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈNeu·land SUST. nt kein pl.

1. Neuland AGR.:

Neuland

nieuw land nt

2. Neuland (unbekanntes Terrain):

Neuland

onbekend gebied nt ook fig.

Be·ˈlang <Belang(e)s, Belange> [bəˈlaŋ] SUST. m

1. Belang (Interesse):

Belang

belang nt

2. Belang elev. (Hinsicht):

Belang

opzicht nt

ˈIr·land <Irlands> [ˈɪr-] SUST. nt kein pl.

Irland

Ierland nt

ˈIs·land <Islands> [ˈiːs-] SUST. nt kein pl.

Island

IJsland nt

ˈUm·land <Umland(e)s> SUST. nt kein pl.

Umland

omgeving

Umland

regio

Umland

ommelanden

ˈIn·land SUST. nt kein pl.

Inland

binnenland nt

im Inland

in eigen land

im Inland und an der Küste

in het binnenland en aan de kust

ˈÖd·land [ˈøːtlant] SUST. nt

Ödland

woestenij

Ödland

woeste grond(en)

be·ˈla·den V. trans. irreg. a. fig.

beladen

beladen

Be·ˈstand <Bestand(e)s, Bestände> SUST. m

1. Bestand (Fortdauer):

Bestand

het (voort)bestaan

Bestand

duurzaamheid

Bestand

bestendigheid

das hat (keinen) Bestand

dat is (niet) van lange duur [o. (niet) duurzaam]

von Bestand sein

(voort)duren

von Bestand sein

blijven bestaan

2. Bestand (vorhandene Menge):

Bestand

bestand nt

Bestand

voorraad

der Bestand an Büchern

het boekenbestand

einen eisernen Bestand anlegen

een ijzeren voorraad inslaan

zum eisernen Bestand gehören [o. zählen]

tot het ijzeren [o. vaste] repertoire (be)horen

zum eisernen Bestand gehören [o. zählen]

tot de vaste kern (be)horen

ˈAus·land SUST. nt kein pl.

Ausland

buitenland nt ook fig.

ins Ausland gehen

naar het buitenland gaan

ˈBau·land <Bauland(e)s> SUST. nt kein pl.

Bauland

bouwgrond(en)

Be·ˈlag <Belag(e)s, Beläge> [bəˈlaːk] SUST. m

1. Belag (Fußbodenbelag):

Belag

(vloer)bedekking

2. Belag (Brotbelag):

Belag

beleg(sel)

3. Belag (Zungenbelag):

Belag

aanslag

4. Belag (Bremsbelag):

Belag

voering

5. Belag (Straßenbelag):

Belag

(weg)dek

6. Belag MODA (Besatz):

Belag

garnering

be·ˈlegt [bəˈleːkt] ADJ.

1. belegt (bewiesen):

belegt

bewezen

belegt

aangetoond

dieses Wort ist auch für die Schweiz belegt

dit woord komt ook in Zwitserland voor [o. wordt ook in Zwitserland aangetroffen]

2. belegt (Brötchen etc.):

belegt

belegd

3. belegt (besetzt):

belegt

bezet

das ganze Hotel war/alle Betten waren belegt

het hele hotel was/alle bedden waren bezet

4. belegt (Zunge):

belegt

beslagen

5. belegt (Stimme):

belegt

dof

belegt

hees

ˈbel·len¹ [ˈbɛlən] V. trans.

bellen

blaffen