neerlandés » alemán

Traducciones de „kleder“ en el diccionario neerlandés » alemán (Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

kle·den: verbo
le·der: sustantivo
klep·per: sustantivo
klet·ser: sustantivo
kleu·ter: sustantivo
klad·der: sustantivo
klod·der: sustantivo
kle·dij: sustantivo
kleed: sustantivo
kle·ren: sustantivo
kleur: sustantivo
kle·pel: sustantivo
kle·ven: verbo
kle·ding: sustantivo
kleu·ren: verbo
klem·men: verbo
klep·pen: verbo
kles·sen: verbo
klet·sen: verbo
kleu·men: verbo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: leder , kleden , klodder , kladder , kleuter , kletser , klepper , kleven , klepel , kleur , kleren , kleed , kledij , kleunen , kleumen , kletsen , klessen , kleppen , klemmen , kleuren y/e kleding

kle·den <kleedde, h. gekleed> [kledə(n)] V. trans.

1. kleden (aankleden):

in het wit gekleed gaan

weiß [o. in Weiß] gekleidet gehen

2. kleden (verwoorden, weergeven):

kleiden form.

zijn gedachten in woorden kleden

seine Gedanken in Worte kleiden [o. fassen]

3. kleden ((van kledingstukken) een bepaald effect hebben):

dat pakje kleedt je goed

dieses Kostüm kleidet dich gut

le·der [ledər] SUST. nt geen pl.

leder → leer¹

Véase también: leer , leer

leer² <leren> [ler] SUST. f

1. leer (doctrine, stelsel; les):

leer

Lehre f

de leer van het geluid

die Lehre vom Schall

bij iem in de leer gaan

bei jdm in die Lehre gehen

hij is niet zuiver in de leer

er ist nicht rechtgläubig

laat (je) dat een leer zijn

lass dir das eine Lehre sein

2. leer (ladder):

leer

Leiter f

leer

leer¹ [ler] SUST. nt geen pl. (bewerkte dierenhuid)

leer

Leder nt

uit andermans leer is het goed riemen snijden provb.

aus fremdem Leder ist gut Riemen schneiden

leer om leer

Wurst wider Wurst

van leer trekken

vom Leder ziehen

klep·per <klepper|s> [klɛpər] SUST. m

1. klepper (rijpaard):

2. klepper (houten sandaal):

klet·ser <kletser|s> [klɛtsər] SUST. m

1. kletser (praatziek persoon):

2. kletser (kwaadspreker):

3. kletser (iem die onzin uitslaat):

Schwaf(e)ler m

kleu·ter <kleuter|s> [kløtər] SUST. m

Kind nt im Vorschulalter

Kind im Kindergartenalter

klad·der SUST. m

kladder → kladderaar

Véase también: kladderaar

klad·de·raar <kladderaar|s> [klɑdərar] SUST. m

kladderaar (knoeier)

kladderaar (schilder)

klod·der <klodder|s> [klɔdər] SUST. m

Klecks m

kle·dij [kledɛi] SUST. f geen pl.

1. kledij (wijze van gekleed gaan):

Aufzug m pey.

2. kledij (kleren):

Kleider pl.

kleed <kleden> [klet] SUST. nt

1. kleed:

kleed (op tafel e.d.)

Decke f

kleed (vloerkleed)

Teppich m

2. kleed (kledingstuk voor mannen):

Gewand nt

kle·ren [klerə(n)] SUST.

Kleider pl.

kleren (kleding vooral)

kleren (kleding vooral)

Klamotten pl. coloq.

kleren (kleding vooral)

Sachen pl. coloq.

dat gaat iem niet in zijn koude kleren zitten fig.

das geht jdm ganz schön unter die Haut

met kleren en al

in voller Bekleidung

kleren maken de man provb.

Kleider machen Leute

kleur <kleur|en> [klør] SUST. f

Farbe f

een kleur als een boei hebben

knallrot im Gesicht sein

kleur bekennen ook fig.

complementaire kleuren

Komplementärfarben pl.

zij heeft een frisse kleur

sie hat eine frische Farbe

iets in geuren en kleuren vertellen fig.

etw in allen Farben schildern

kleur geven aan een verhaal fig.

einer Geschichte Farbe verleihen

kleur houden

een kleur krijgen (blozen)

wat voor kleur ogen heeft ze?

welche Augenfarbe hat sie?

de kleur trok weg uit zijn gezicht

er wurde bleich im Gesicht

met een kleur uitkomen (kartenspeel)

eine Farbe ausspielen

mooi van kleur

schön in der Farbe

donker van kleur

van kleur veranderen

die Farbe wechseln

zijn kleur verliezen

die Farbe verlieren

zachte/sprekende kleuren

zarte/kräftige Farben pl.

een zee/een orgie van kleuren

ein Farbenmeer/eine Farborgie

kle·pel <klepel|s> [klepəl] SUST. m

kle·ven¹ <kleefde, h. gekleefd> [klevə(n)] V. intr.

1. kleven (vast blijven zitten):

haften (bleiben)

blijven kleven fig.

hängen bleiben

2. kleven fig.:

3. kleven (kleverig zijn):

klitschen coloq.

kle·ding [kledɪŋ] SUST. f geen pl.

1. kleding (het kleden):

Kleiden nt

2. kleding (kleren):

Kleider pl.

de kleding naar maat

die Maßkleidung

kleu·ren² <kleurde, h. gekleurd> [klørə(n)] V. intr.

1. kleuren (verven: met potlood of kwast):

malen

2. kleuren (kleur aannemen):

3. kleuren (blozen):

hij kleurde tot achter zijn oren

er wurde rot bis hinter die Ohren

klem·men¹ <klemde, h. geklemd> [klɛmə(n)] V. intr.

1. klemmen (knellend vastzitten):

het raam klemt

das Fenster klemmt

2. klemmen:

klemmen (overtuigen, dwingen)

klemmen (reden, noodzaak)

dat betoog klemt

diese Beweisführung überzeugt

klep·pen <klepte, h. geklept> [klɛpə(n)] V. intr.

1. kleppen:

kleppen (kort, helder geluid laten horen: eenmalig)

kleppen (kort, helder geluid laten horen: meermalig)

kleppen (dichtvallen)

er staat een deur te kleppen

da klappert eine Tür

2. kleppen (kort geluid):

3. kleppen (babbelen):

4. kleppen:

kleppen (klok)

kleppen (met lichte klank)

bimmeln coloq.

kles·sen¹ V. trans.

klessen → kletsen¹

Véase también: kletsen , kletsen

klet·sen² <kletste, h. gekletst> [klɛtsə(n)] V. intr.

1. kletsen ook pey.:

kletsen (praten)

kletsen (snel en onophoudelijk)

kletsen (snel en onophoudelijk)

kletsen (verraden)

kletsen (verraden)

2. kletsen (onder elkaar babbelen):

quatschen coloq.

wij hebben gezellig gekletst

wir haben gemütlich geplaudert

3. kletsen (roddelen):

tratschen coloq.

er werd over hem gekletst

es wurde über ihn geklatscht

4. kletsen (onzin verkopen):

hij kletst maar wat

er labert doch nur

5. kletsen:

kletsen (het geluid ‘klets’ laten horen)

kletsen (helder geluid)

klet·sen¹ <kletste, h. gekletst> [klɛtsə(n)] V. trans.

1. kletsen (met een kletsend geluid werpen):

2. kletsen (hard gooien, slaan):

klet·sen¹ <kletste, h. gekletst> [klɛtsə(n)] V. trans.

1. kletsen (met een kletsend geluid werpen):

2. kletsen (hard gooien, slaan):

kleu·men <kleumde, h. gekleumd> [klømə(n)] V. intr.

zitten te kleumen

frieren wie ein Schneider

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski