neerlandés » alemán

Traducciones de „Ladens“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

la·den: verbo
ca·dens: sustantivo
la·ding: sustantivo
loens: adjetivo y adverbio
na·mens: preposición
lans: sustantivo
ten·dens: sustantivo
con·dens: sustantivo
hei·dens: adjetivo y adverbio
tij·dens: preposición
lad·der: sustantivo
Deens: adjetivo y adverbio
wiens: pronombre
grens: sustantivo
Weens: adjetivo y adverbio
me·nens: adjetivo y adverbio
je·gens: preposición
er·gens: adverbio
fo·rens: sustantivo
im·mens: adjetivo y adverbio

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: cadens , laden , lans , namens , loens , lading , tijdens , heidens , condens , tendens , wegens , tevens , opeens , onmens , oneens , intens , ineens , immens , forens , ergens , jegens , menens , Weens , grens , wiens , Deens y/e ladder

la·den <laadde, h. geladen> [ladə(n)] V. trans.

1. laden (bevrachten):

(be)laden

goederen in een schip laden

Güter auf ein Schiff laden

een kar vol met stenen laden

einen Karren mit Steinen vol laden

laden en lossen

laden und entladen

laden en lossen

ein- und ausladen

het schip is te zwaar geladen

das Schiff hat zu schwer geladen

2. laden (vuurwapens):

laden

3. laden (van elektriciteit voorzien):

laden

hij is geladen fig.

ca·dens <cadens|en> [kadɛns] SUST. f

Kadenz f

la·ding <lading|en> [ladɪŋ] SUST. f

1. lading elek.:

Ladung f

2. lading (vracht):

Ladung f

Last f

de vlag dekt de lading fig.

es entspricht den Erwartungen

hij heeft er een hele lading van coloq.

er hat ganze Ladungen davon

een schip met volle lading

ein voll beladenes Schiff

3. lading (ontplofbare stof):

Ladung f

loens [luns] ADJ.

1. loens (scheel):

2. loens (oneerlijk):

loense streken

gemeine Streiche pl.

na·mens [naməns] PREP.

namens (bij ondertekening)

namens (bij ondertekening)

mede namens mijn man

auch im Namen meines Mannes

in meinem Namen

lans <lans|en> [lɑns] SUST. f

lans

Lanze f

een lans voor iem/iets breken fig.

für jdn/etw eine Lanze brechen

ten·dens <tendens|en> [tɛndɛns] SUST. f

Tendenz f

de tendens op de beurs stijgt

die Börse steigt wieder

con·dens [kɔndɛns] SUST. f geen pl.

Kondenswasser nt

hei·dens [hɛidəns] ADJ.

heidens (als (van) de heidenen)

heidens (enorm)

een heidens karwei

eine Heidenarbeit coloq.

een heidens lawaai

ein Heidenkrach m coloq.

tij·dens [tɛidəns] PREP.

während +gen.

tijdens zijn leven

zu seinen Lebzeiten

tijdens Napoleon

zur Zeit Napoleons

lad·der <ladder|s> [lɑdər] SUST. f

1. ladder (trap):

Leiter f

Sprossenleiter f

de ladder opklimmen

auf die Leiter steigen

een dubbele ladder

eine Doppelleiter

2. ladder (kousen):

3. ladder (reeks):

Leiter f

Skala f

de maatschappelijke ladder

die gesellschaftliche Stufenleiter

onderaan de ladder beginnen

von der Pike auf dienen

Deens [dens] ADJ.

wiens² [wins] PRON. relat. pron.

grens <grenzen> [ɣrɛns] SUST. f

Grenze f

binnen de grenzen van het mogelijke fig.

im Rahmen des Möglichen

hij is beroemd tot ver buiten de grenzen

er ist weit über die Landesgrenzen hinaus berühmt

iets/iem heeft zijn grenzen

etw/jdm sind Grenzen [o. Schranken] gesetzt

geen grenzen kennen fig.

keine Grenzen kennen

op de grens van leven en dood

an der Grenze zwischen Leben und Tod

de grens overgaan

die Grenze passieren [o. überschreiten]

een grens overschrijden fig.

eine Grenze überschreiten

iem de grens overzetten

jdn über die Grenze abschieben

een grens trekken tussen twee begrippen

zwei Begriffe voneinander abgrenzen

er zijn grenzen fig.

alles hat seine Grenzen

Weens [wens] ADJ.

Wiener inv.

me·nens [menəns] ADJ.

het is (hem) menens

es ist (sein) Ernst

je·gens [jeɣəns] PREP.

gegen +acus.

gegenüber +dat.

vriendelijk jegens mensen zijn

freundlich zu Menschen sein

een verplichting jegens ouders

eine Verpflichtung den Eltern gegenüber

er·gens [ɛrɣəns] ADV.

1. ergens (waar dan ook):

ergens anders

ergens anders

heb je dat ooit ergens gehoord?

hast du das irgendwo schon mal gehört?

2. ergens (op zekere plaats):

daar ergens

dort [o. da] irgendwo

ik heb dat ergens gelezen

ich habe das irgendwo gelesen

ergens heen/ ergens vandaan

irgendwohin/irgendwoher

3. ergens (in enig opzicht):

ik kan hem ergens toch wel waarderen

irgendwie weiß ich ihn doch zu schätzen

4. ergens (iets):

etwas

irgendwas coloq.

hij zocht ergens naar

er suchte irgendetwas

fo·rens <forens|en, fo|renzen> [forɛns] SUST. m

Pendler m

im·mens <immense, immenser, immenst> [ɪmɛns] ADJ.

immens (onmetelijk)

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski