alemán » neerlandés

Traducciones de „verwoorden“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ver·ˈwor·fen: adjetivo y adverbio
ver·ˈwor·ren: adjetivo y adverbio
ver·ˈwen·den: verbo reflexivo
ver·ˈwin·den: verbo transitivo
ver·ˈwun·den: verbo transitivo
er·ˈmor·den: verbo transitivo
ge·ˈwor·den: verbo
ver·ˈwah·ren: verbo reflexivo
ver·ˈwar·nen: verbo transitivo
ver·ˈwer·fen: verbo intransitivo
ver·ˈwer·ten: verbo transitivo
ver·ˈwöh·nen: verbo transitivo
ver·ˈwe·gen: adjetivo y adverbio
ver·ˈwe·hen: verbo intransitivo
ver·ˈwe·sen: verbo intransitivo
ver·ˈwäh·len: verbo reflexivo
ver·ˈwei·len: verbo intransitivo
ver·ˈwei·sen: verbo transitivo
ver·ˈwet·ten: verbo transitivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: verworren , verworfen , verwerten , verwerfen , verwarnen , verwahren , geworden , ermorden , verwunden , verwinden , verwenden , verwetten , verweisen , verweilen , verwählen , verwesen , verwehen , verwegen y/e verwöhnen

ver·ˈwor·fen [fɛɐ̯ˈvɔrfn̩] ADJ.

laag

ver·ˈwor·ren [fɛɐ̯ˈvɔrən] ADJ.

ver·ˈwen·den² V. v. refl. irreg.

ver·ˈwin·den V. trans.

1. verwinden:

einen Verlust verwinden

over een verlies heenkomen

2. verwinden:

ver·ˈwun·den [fɛɐ̯ˈvʊndn̩] V. trans.

1. verwunden:

2. verwunden fig.:

er·ˈmor·den [-ˈmɔrdn̩] V. trans.

ge·ˈwor·den [gəˈvɔrdn] V.

geworden part. pas. von werden¹, werden², werden³

Véase también: werden , werden , werden

ˈwer·den³ <wird, wurde, (ge)worden> [ˈveːɐ̯dn̩] V. vb aux.

werdendes Leben

zich ontwikkelend [o. ongeboren] leven

mir wird kalt (als Empfindung auftreten)

ik krijg het koud

mir wird schwach

ik word niet goed

mir wird [o. ich werde] schwindlig

ik word duizelig

eine werdende Mutter

een aanstaande moeder

ein werdender Priester

een aankomend priester

schwach werden coloq. fig.

door de knieën gaan

schwach werden coloq. fig.

voor de verleiding bezwijken [o. zwichten]

ˈwer·den² <wird, wurde, (ge)worden> [ˈveːɐ̯dn̩] V. vb aux.

1. werden Hilfsverb des Passivs:

der Mann ist gerettet worden

de man is gered

2. werden Hilfsverb des Futurs:

gaan

es wird (bald) regnen

er is regen op komst

wer wird denn gleich weinen? coloq.

wie gaat er nou meteen huilen?

3. werden (modales Hilfsverb):

würdest du das für mich tun?

zou je dat voor mij willen doen?

er wird gestern zurückgekommen sein

hij is waarschijnlijk gisteren teruggekomen

ˈwer·den¹ <wird, wurde, (ge)worden> [ˈveːɐ̯dn̩] V. intr.

1. werden (entstehen, sich entwickeln):

zich ontwikkelen

daraus wird nichts!

daar komt niets van in!

was soll bloß aus ihr werden?

wat moet er toch van haar terechtkomen?

der Junge wird noch coloq.

de jongen is nog in zijn ontwikkeling

mit Arbeiten wird es nichts werden

van werken zal niet veel komen

nichts werden

es wird schon werden coloq.

het zal wel loslopen [o. lukken]

es will nicht werden

het wil maar niet (lukken)

zum Dieb werden

een dief worden

das wurde ihm zum Verhängnis

dat werd hem noodlottig

2. werden (passieren, geschehen):

na, wird(')s bald [o. endlich ]? coloq.

komt er (nou) nog wat van?

was nicht ist, kann noch werden

wat niet is, kan nog komen

und wie ist es dann noch geworden?

en hoe is het toen nog afgelopen?

was soll nun werden? coloq.

wat gaat er nu gebeuren?

was soll nun werden? coloq.

hoe moet het nu verder?

und was wird, wenn er nicht zahlt?

en wat gebeurt er als hij niet betaalt?

3. werden veraltet elev. (zuteilwerden):

ten deel vallen

ihm wurde Befehl, dass …

hij kreeg het bevel dat …

sein Lohn soll ihm werden

hij zal zijn loon krijgen

nicht mehr werden coloq.

helemaal de kluts kwijt zijn

nicht mehr werden coloq.

nicht mehr werden coloq.

wieder werden coloq.

wieder werden coloq.

morgen wird es drei Jahre, seit …

morgen is het drie jaar geleden sinds …

ver·ˈwah·ren² V. v. refl.

1. verwahren:

fel protesteren tegen

van de hand wijzen

2. verwahren:

(voor later) bewaren

ver·ˈwar·nen V. trans.

ver·ˈwer·fen¹ V. intr. irreg.

ontijdig werpen [o. ter wereld brengen]

ver·ˈwer·ten V. trans.

verwerten (ausnutzen, heranziehen)

verwerten (ausnutzen, heranziehen)

verwerten (nutzbringend anwenden)

Erfahrungen verwerten

profijt trekken van ervaringen

literarisch verwerten

voor een literair werk gebruiken

ver·ˈwöh·nen [fɛɐ̯ˈvøːnən] V. trans.

das Glück hat ihn nicht verwöhnt fig.

hij heeft weinig geluk gekend

ver·ˈwe·gen [fɛɐ̯ˈveːgn̩] ADJ.

koen

sie trug ein verwegenes Hütchen hum.

ze droeg een gedurfd [o. heel opvallend] hoedje

ver·ˈwe·hen¹ V. intr. elev.

verwehen (wegwehen)

verwehen (wegwehen)

verwehen (verloren gehen)

verwehen (verloren gehen)

ver·ˈwe·sen [fɛɐ̯ˈveːzn̩] V. intr.

ver·ˈwäh·len V. v. refl. coloq. (beim Telefon)

het verkeerde nummer kiezen [o. draaien]

ver·ˈwei·len V. intr. elev. (sich aufhalten)

bei einem Gedanken verweilen fig. (sich mit etw beschäftigen)

bij een gedachte blijven stilstaan

ver·ˈwei·sen [fɛɐ̯ˈv͜aizn̩] V. trans. irreg.

1. verweisen veraltet elev.:

2. verweisen:

3. verweisen:

an die zuständige Instanz verweisen

naar de bevoegde instantie verwijzen

4. verweisen:

wijzen (op)

attent maken (op)

5. verweisen DEP.:

jdn des Platzes verweisen

iem van [o. uit] het veld sturen

einen Schüler von der Schule verweisen

een leerling van school verwijderen

6. verweisen DEP.:

den Gegner auf den dritten Rang verweisen

de tegenstander naar de derde plaats terugdringen

ver·ˈwet·ten V. trans.

inzetten bij het wedden

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski