neerlandés » alemán

iets1 [its] SUST. nt geen pl.

iets2 [its] ADV.

iets3 [its] PRON. indet. pron.

2. iets (een ding in meer bepaalde opvatting):

iets
dat is iets anders
iets dergelijks
iets moois
dat is (echt) iets voor jou (goed voor je)

3. iets (een beetje):

iets
iets
iets
was coloq.
iets van iem hebben

4. iets (heel wat):

iets

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski