Traducciones de „wolf“ en el diccionario neerlandés » alemán

wolf <wolven> [wɔlf] SUST. m

1. wolf (dier):

wolf

Wolf m

eten als een wolf

essen wie ein Scheunendrescher argot

de eenzame wolf fig.

der Einzelgänger

een wolf bij de oren houden fig.

in einer brenzligen Situation sein coloq.

een wolf in schaapskleren

ein Wolf im Schafskleid

huilen met de wolven in het bos fig.

mit den Wölfen heulen coloq.

de wolf tot herder maken fig.

den Bock zum Gärtner machen coloq.

iem voor de wolven gooien fig. (aan kritiek blootstellen)

jdn der Kritik aussetzen

iem voor de wolven gooien (aan zijn lot overlaten)

jdn vor die Hunde gehen lassen coloq.

2. wolf:

wolf (ziekte)

Hautwolf m

wolf (cariës)

Zahnfäule f

Ejemplos de uso para wolf

eten als een wolf

essen wie ein Scheunendrescher argot

een wolf in schaapskleren

ein Wolf im Schafskleid

de eenzame wolf fig.

der Einzelgänger

de wolf tot herder maken fig.

den Bock zum Gärtner machen coloq.

een wolf bij de oren houden fig.

in einer brenzligen Situation sein coloq.

de fabel van de wolf en het lam

die Fabel vom Lamm und dem Wolf