Traducciones de „uitkijken“ en el diccionario neerlandés » alemán

uit·kij·ken¹ <keek uit, h./i. uitgekeken> [œytkɛikə(n)] V. intr.

1. uitkijken:

uitkijken (oppassen)

aufpassen

uitkijken (oppassen)

achtgeben

uitkijken (op zijn hoede zijn)

sich in Acht nehmen

kijk uit met vuurwerk!

Vorsicht mit Feuerwerk!

uitkijken met oversteken

aufpassen beim Überqueren der Straße

kijk uit voor de hond!

nimm dich in Acht vor dem Hund!

kijk uit voor die plas!

pass auf die Pfütze auf!

ik kijk wel (link) uit

ich werde mich schwer hüten coloq.

2. uitkijken:

uitkijken (uitzicht hebben)

sehen auf +acus.

uitkijken (zaken)

(hinaus)gehen auf +acus.

dit raam kijkt uit op de zee

dieses Fenster geht zur die See (hinaus)

wij kijken uit op een druk plein

wir schauen auf einen belebten Platz

3. uitkijken:

uitkijken (voortdurend kijken)

Ausschau halten

uitkijken (voortdurend kijken)

ausschauen

uitkijken (proberen te krijgen)

sich umsehen

naar iem uitkijken

nach jdm Ausschau halten

naar een andere baan uitkijken

sich nach einer anderen Stelle umsehen

zijn ogen uitkijken fig.

sich nicht sattsehen können

4. uitkijken (verlangend wachten):

uitkijken

sich sehnen nach +acus.

uitkijken

herbeisehnen

naar de vakantie uitkijken

die Ferien herbeisehnen

5. uitkijken (kijken tot men er genoeg van heeft):

uitkijken

sich sattsehen an +dat.

gauw uitgekeken zijn op iets/iem

bald jegliches Interesse an etw/jdm verloren haben

hij raakte er maar niet op uitgekeken

er konnte sich daran nicht sattsehen

uit·kij·ken² <keek uit, h. uitgekeken> [œytkɛikə(n)] V. trans. (ten einde kijken)

uitkijken

zu Ende sehen

Ejemplos de uso para uitkijken

naar de vakantie uitkijken

die Ferien herbeisehnen

recht voor zich uitkijken

geradeaus blicken

verlangend naar iets uitkijken

etw herbeisehnen

uitkijken met oversteken

aufpassen beim Überqueren der Straße

naar iem uitkijken

nach jdm Ausschau halten

zijn ogen uitkijken fig.

sich nicht sattsehen können

naar een andere baan uitkijken

sich nach einer anderen Stelle umsehen

zijn ogen uitkijken (aan iets)

sich (an etw dat. ) nicht sattsehen können

vol verlangen naar iets uitkijken [o. uitzien]

etw herbeisehnen

vol verlangen uitkijken naar iets/iem fig.

etw/jdn herbeisehnen