neerlandés » alemán
Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: piesen , hesen , pressen , flessen , klessen , gehesen , briesen y/e quilten

he·sen V.

hesen 3. pl. sing. imperf. van hijsen¹, hijsen²

Véase también: hijsen , hijsen

hij·sen2 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] V. intr. ((veel) drinken)

hij·sen1 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] V. trans.

2. hijsen (met moeite naar boven brengen):

3. hijsen ((veel) drinken):

saufen argot
Bier saufen argot

quil·ten <quiltte, h. gequilt> [kwɪltə(n)] V. trans.

brie·sen <brieste, h. gebriest> [brisə(n)] V. intr.

1. briesen (wilde dieren):

2. briesen (paarden):

ge·he·sen V.

gehesen → hijsen¹, → hijsen²

Véase también: hijsen , hijsen

hij·sen2 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] V. intr. ((veel) drinken)

hij·sen1 <hees, h. gehesen> [hɛisə(n)] V. trans.

2. hijsen (met moeite naar boven brengen):

3. hijsen ((veel) drinken):

saufen argot
Bier saufen argot

kles·sen1 V. trans.

klessen → kletsen¹

Véase también: kletsen , kletsen

klet·sen1 <kletste, h. gekletst> [klɛtsə(n)] V. trans.

1. kletsen (met een kletsend geluid werpen):

2. kletsen (hard gooien, slaan):

fles·sen <fleste, h. geflest> [flɛsə(n)] V. trans.

1. flessen (afzetten):

neppen coloq.

2. flessen (bedotten):

pres·sen <preste, h. geprest> [prɛsə(n)] V. trans.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski