neerlandés » alemán

brief·mo·del <briefmodel|len> [brifmodɛl] SUST. nt

rol·mo·del <rolmodel|len> [rɔlmodɛl] SUST. nt

proef·pro·ces <proefproces|sen> [prufprosɛs] SUST. nt

proef·lo·kaal <proef|lokalen> [pruflokal] SUST. nt

proef·dier <proefdier|en> [pruvdir] SUST. nt

proef·ko·nijn <proefkonijn|en> [prufkonɛin] SUST. nt ook fig.

proef·num·mer <proefnummer|s> [prufnʏmər] SUST. nt

2. proefnummer (nulnummer):

proef·rit <proefrit|ten> [prufrɪt] SUST. m

proef·jaar <proef|jaren> [prufjar] SUST. nt

proef·tijd [pruftɛit] SUST. m geen pl.

1. proeftijd (voorlopige dienstbetrekking):

proef·bank <proefbank|en> [pruvbɑŋk] SUST. f

proef·werk <proefwerk|en> [prufwɛrk] SUST. nt

proef·draai·en [pruvdrajə(n)] V. alleen inf.

proes·ten <proestte, h. geproest> [prustə(n)] V. intr.

1. proesten (niezen):

2. proesten (snuivend blazen; in lachen uitbarsten):


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski