Traducciones de „ontgroenen“ en el diccionario neerlandés » alemán

ont·groei·en <ontgroeide, i. ontgroeid> [ɔntxrujə(n)] V. intr.

ontgroeien

entwachsen +dat.

het kind is aan dat soort spelletjes ontgroeid

das Kind ist über solche Spiele hinausgewachsen

die jongens ontgroeien me fig.

die Jungen entwachsen mir

ont·gon·nen V.

ontgonnen 3. pers. pl. imperf. van ontginnen

Véase también: ontginnen

ont·gin·nen <ontgon, h. ontgonnen> [ɔntxɪnə(n)] V. trans.

1. ontginnen (gronden):

ontginnen

urbar machen

ontginnen

kultivieren

2. ontginnen:

ontginnen (mijnen)

abbauen

ontginnen (exploiteren)

ausbeuten

3. ontginnen fig.:

ontginnen

kultivieren

ont·gin·nen <ontgon, h. ontgonnen> [ɔntxɪnə(n)] V. trans.

1. ontginnen (gronden):

ontginnen

urbar machen

ontginnen

kultivieren

2. ontginnen:

ontginnen (mijnen)

abbauen

ontginnen (exploiteren)

ausbeuten

3. ontginnen fig.:

ontginnen

kultivieren

ont·le·nen <ontleende, h. ontleend> [ɔntlenə(n)] V. trans.

1. ontlenen:

ontlenen (overnemen uit)

entlehnen

ontlenen (ontnemen)

entnehmen

woorden aan het Engels ontlenen

Wörter aus dem Englischen entlehnen

aan het rapport ontlenen wij het volgende

dem Bericht entnehmen wir das Folgende

2. ontlenen (te danken hebben):

ontlenen

herleiten

zijn naam ontlenen aan iem

seinen Namen von jdm herleiten

ont·ei·ge·nen <onteigende, h. onteigend> [ɔntɛiɣənə(n)] V. trans.

onteigenen

enteignen

ont·ke·te·nen <ontketende, h. ontketend> [ɔntketənə(n)] V. trans.

1. ontketenen (doen losbarsten):

ontketenen

entfesseln

ontketenen

entfachen form.

de oorlog ontketenen

den Krieg entfesseln [o. entfachen]

2. ontketenen (van zijn ketenen bevrijden):

ontketenen

von den Fesseln befreien

ont·wa·pe·nen¹ <ontwapende, h. ontwapend> [ɔntwapənə(n)] V. trans.

ontwapenen

entwaffnen

een ontwapenende glimlach

ein entwaffnendes Lächeln

groe·nen¹ <groende, i. gegroend> [ɣrunə(n)] V. intr.

1. groenen (groen zijn, worden):

groenen

grünen form.

groenen

ergrünen

groenen

grün werden

het bos groent al

im Wald grünt es bereits

2. groenen (krachtig, fleurig zijn):

groenen

gedeihen