neerlandés » alemán

ge·mach·tig·de <gemachtigde|n> [ɣəmɑxtəɣdə] SUST. m en f

ge·ma·tigd <gematigde, gematigder, gematigdst> [ɣəmatəxt] ADJ.

2. gematigd (niet tot uitersten vervallend):

ge·maal1 <ge|malen, gemaal|s> [ɣəmal] SUST. m

ge·maakt [ɣəmakt] ADJ.

3. gemaakt (kunstmatig vervaardigd):

Kunst-

ge·ma·lin <gemalin|nen> [ɣəmalɪn] SUST. f

gemalin forma femenina de gemaal¹

Véase también: gemaal , gemaal

ge·maal2 <ge|malen> [ɣəmal] SUST. nt

1. gemaal (het malen):

Mahlen nt

2. gemaal (inrichting tot bemalen):

ge·maal1 <ge|malen, gemaal|s> [ɣəmal] SUST. m

ge·ma·nierd [ɣəmanirt] ADJ.

2. gemanierd (gekunsteld):

manieriert form.

ge·maakt·heid <gemaakt|heden> [ɣəmakthɛɪt] SUST. f

ge·ma·ri·neerd [ɣəmarinert] ADJ.

ge·mar·tel [ɣəmɑrtəl] SUST. nt geen pl.

ge·mak <gemak|ken> [ɣəmɑk] SUST. nt

1. gemak (aangename rust):

3. gemak (vermogen om iets zonder inspanning te verrichten):


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski