neerlandés » alemán

voor·wer·ken <werkte voor, h. voorgewerkt> [vorwɛrkə(n)] V. intr.

ˈdoor·wer·ken1 <werkte door, h. doorgewerkt> [dorwɛrkə(n)] V. trans. (ten einde toe bestuderen)

kan·toor·werk [kɑntorwɛrk] SUST. nt geen pl.

1. kantoorwerk (op kantoor verricht werk):

bor·duur·werk <borduurwerk|en> [bɔrdyrwɛrk] SUST. nt

over·werk [ovərwɛrk] SUST. nt geen pl.

vuur·werk [vyrwɛrk] SUST. nt geen pl.

2. vuurwerk (gelegenheid):

vuurwerk ook fig.

weer·werk [werwɛrk] SUST. nt geen pl.

boor·to·ren <boortoren|s> [bortorə(n)] SUST. m

ra·der·werk <raderwerk|en> [radərwɛrk] SUST. nt

flod·der·werk [flɔdərwɛrk] SUST. nt geen pl.

boor·zalf [borzɑlf] SUST. f geen pl.

ach·ter·werk <achterwerk|en> [ɑxtərwɛrk] SUST. nt

1. achterwerk (zitvlak):

Gesäß nt
achterwerk coloq.

peu·ter·werk [pøtərwɛrk] SUST. nt geen pl.

zil·ver·werk <zilverwerk|en> [zɪlvərwɛrk] SUST. nt


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski