neerlandés » alemán

Traducciones de „überworfen“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ver·wor·ven: verbo
ver·wor·pen: adjetivo y adverbio
on·der·wor·pen: adjetivo y adverbio
ver·wor·pe·ne: sustantivo
ver·wo·nen: verbo
ver·won·den: verbo
over·won·nen: adjetivo y adverbio
net·sur·fen: verbo
ge·waar·wor·den: verbo
ver·woes·ten: verbo
over·woe·ke·ren: verbo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: verworpen , verworven , onderworpen , overwonnen , verwonden , verwonen , verworpene , overwoekeren , verwoesten , gewaarworden y/e netsurfen

ver·wor·ven V.

verworven 3. pers. pl. imperf. van verwerven

Véase también: verwerven

ver·wer·ven <verwierf, h. verworven> [vərwɛrvə(n)] V. trans.

verwerven

erwerben

zich iets verwerven

etw erwerben

ver·wor·pen [vərwɔrpə(n)] ADJ.

verworpen

verworfen

on·der·wor·pen [ɔndərwɔrpə(n)] ADJ.

1. onderworpen (ondergeschikt):

onderworpen

unterworfen

2. onderworpen:

onderworpen (gedwee)

demütig

onderworpen (gedwee)

fügsam

onderworpen (berustend)

ergeben

onderworpen (berustend)

gefügig pey.

onderworpen (slaafs)

unterwürfig

ver·wor·pe·ne SUST. f

verworpene → verschoppeling

Véase también: verschoppeling

ver·schop·pe·ling <verschoppeling|en> [vərsxɔpəlɪŋ] SUST. m

verschoppeling

Ausgestoßene(r) m

ver·wo·nen <verwoonde, h. verwoond> [vərwonə(n)] V. trans.

verwonen

für die Miete ausgeben

ver·won·den <verwondde, h. verwond> [vərwɔndə(n)] V. trans.

verwonden

verletzen

verwonden (vooral in een oorlog)

verwunden

zich aan het been verwonden

sich dat. das Bein verletzen

zich/iem aan het hoofd verwonden

sich/jdn am Kopf verletzen

over·won·nen [ovərwɔnə(n)] ADJ.

net·sur·fen [nɛtsʏrfə(n)] V. alleen inf.

netsurfen

im Internet rumsurfen coloq.

ge·waar·wor·den <werd gewaar, i. gewaargeworden> [ɣəwarwɔrdə(n)] V. trans.

1. gewaarworden +gen. o acus.:

gewaarworden (zien)

wahrnehmen

gewaarworden (zien)

gewahr werden form. +gen. o acus.

gewaarworden (opmerken)

bemerken

wij werden haar van verre gewaar

wir nahmen sie von weitem wahr

2. gewaarworden (merken, beseffen):

gewaarworden

merken

gewaarworden

gewahr werden form.

3. gewaarworden:

gewaarworden (ervaren)

spüren

gewaarworden (gevoelen)

empfinden

dat zal je gewaarworden!

das wirst du schon noch merken!

ver·woes·ten <verwoestte, h. verwoest> [vərwustə(n)] V. trans.

verwoesten

zerstören

verwoesten (van landen, streken)

verwüsten

verwoesten (van landen, streken)

verheeren

de oogst verwoesten

die Ernte zerstören

over·woe·ke·ren <overwoekerde, h. overwoekerd> [ovərwukərə(n)] V. trans.

overwoekeren

bewuchern