Traducciones de „vorauswissen“ en el diccionario alemán » neerlandés

vor·ˈaus·ei·len V. intr.

vorauseilen

vooruitsnellen

seiner Zeit vorauseilen fig.

zijn tijd ver vooruit zijn

Vor·ˈaus·kas·se SUST. f ECON.

Vorauskasse

vooruitbetaling

vor·ˈaus·set·zen V. trans.

voraussetzen (als selbstverständlich erachten)

veronderstellen

voraussetzen (als selbstverständlich erachten)

vooronderstellen

voraussetzen (erfordern)

vooropstellen

voraussetzen (erfordern)

vereisen

vorausgesetzt, er schafft es

mits hij het voor elkaar krijgt

vor·ˈaus·se·hen V. trans. irreg.

voraussehen

voor(uit)zien

ˈVor·wis·sen SUST. nt coloq.

Vorwissen

voorweten

Vorwissen

voorkennis

vor·ˈaus·fah·ren V. intr. irreg.

vorausfahren

vooruitrijden

vorausfahren

vooroprijden

vor·ˈaus·ha·ben V. trans. irreg.

voraushaben

voor hebben op

(vor) etw/jdm etw voraushaben

iets op iets/iem voor hebben

vor·ˈaus·ge·hen V. intr. irreg.

1. vorausgehen:

vorausgehen

vooruitlopen

vorausgehen

vooroplopen

vorausgehen

vooruitgaan

vorausgehen

vooropgaan

2. vorausgehen:

vorausgehen

voorafgaan

vor·ˈaus·sa·gen V. trans.

voraussagen

voorspellen

voraussagen

prognosticeren

vor·ˈaus·zah·len V. trans.

vorauszahlen

vooruitbetalen

vo·ˈraus·schau·en V. intr.

vorausschauen

voruitzien

vor·ˈaus·ge·setzt ADJ.

vorausgesetzt → voraussetzen

Véase también: voraussetzen

vor·ˈaus·set·zen V. trans.

voraussetzen (als selbstverständlich erachten)

veronderstellen

voraussetzen (als selbstverständlich erachten)

vooronderstellen

voraussetzen (erfordern)

vooropstellen

voraussetzen (erfordern)

vereisen

vorausgesetzt, er schafft es

mits hij het voor elkaar krijgt

ˈVor·aus·wahl [ˈfoːɐ̯ʔ͜ausvaːl] SUST. f

Vorauswahl

voorselectie

Vor·ˈaus·sa·ge SUST. f

Voraussage

voorspelling

Voraussage

prognose

Vor·ˈaus·sicht SUST. f hum.

Voraussicht

vooruitzicht nt

Voraussicht

vooruitziende blik

aller Voraussicht nach

naar alle waarschijnlijkheid