Traducciones de „nummers“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈNum·mer <Nummer, Nummern> [ˈnʊmɐ] SUST. f

1. Nummer (Zahl):

Nummer

nummer nt

Nummer

cijfer nt

ein Auto mit Kölner Nummer

een auto met een Keuls nummerbord

laufende Nummer

lopend nummer

(nur) eine Nummer sein

(maar) een nummer zijn

unter der Nummer … zu erreichen (Telefonnummer)

(telefonisch) te bereiken onder nr. …

2. Nummer (Größe):

Nummer

maat

Nummer

grootte

eine Nummer größer

een maat groter

eine Nummer [o. ein paar Nummern] zu groß für jdn sein coloq. fig.

iems mogelijkheden [o. financiële draagkracht] te boven gaan

3. Nummer MEDIA:

Nummer

nummer nt

Nummer

aflevering

4. Nummer (Programmnummer):

Nummer

(programma)nummer

5. Nummer coloq. (Mensch):

Nummer

nummer nt

Nummer

(bijzondere) persoon

6. Nummer coloq. (Koitus):

eine Nummer schieben

een nummertje maken

eine schnelle Nummer

een vluggertje

auf Nummer sicher gehen coloq.

geen risico nemen

auf Nummer sicher gehen coloq.

het zekere voor het onzekere nemen

eine ruhige Nummer schieben coloq.

het rustig aan kunnen doen

ˈsom·mers [ˈzɔmɐs] ADV.

sommers

('s) zomers

sommers

in de zomer

ˈHum·mer <Hummers, Hummer> [ˈhʊmɐ] SUST. m

Hummer

hommer

Hummer

zeekreeft

ˈKum·mer <Kummers> [ˈkʊmɐ] SUST. m kein pl.

Kummer (Betrübtheit)

kommer

Kummer (Betrübtheit)

verdriet nt

Kummer (Sorgen)

leed nt

Kummer (Sorgen)

zorg

Kummer (Sorgen)

narigheid

aus [o. vor ] Kummer nicht schlafen können

van de zorgen niet kunnen slapen

das soll mein geringster Kummer sein! coloq.

dat zal me een zorg wezen!

seinen Kummer herunterspülen coloq.

zijn zorgen verdrinken

Kummer und Sorge

kommer en kwel

ˈSum·mer <Summers, Summer> [ˈzʊmɐ] SUST. m

Summer

zoemer

ˈun·ters [ˈʊntɐs] coloq.

unters = unter das

ˈBrum·mer <Brummers, Brummer> [ˈbrʊmɐ] SUST. m

1. Brummer coloq. (dickes Insekt):

Brummer

brommer

2. Brummer coloq. (schwerer Lastzug):

Brummer

(zware) vrachtauto

3. Brummer (Brummstimme):

Brummer

bromstem

Brummer

brommer

4. Brummer (dicker Mensch):

Brummer

log [o. plomp] persoon

ˈküm·mern² [ˈkʏmɐn] V. trans. (interessieren)

kümmern

aangaan

kümmern

interesseren

was kümmern mich die Leute?

wat kunnen mij de mensen schelen?

ˈnun·mehr ADV. elev.

nunmehr

nu

nunmehr

thans

nunmehr

voortaan

ˈSum·me <Summe, Summen> [ˈzʊmə] SUST. f

1. Summe elev. (Betrag):

Summe

som

Summe

bedrag nt

Summe

somma

2. Summe a. MAT. (Additionsergebnis):

Summe

som

Summe

uitkomst

Summe

totaal(bedrag)

3. Summe fig. (Gesamtheit):

Summe

totaal nt

Summe

som

Summe

samenvatting

Summe

inventarisatie

die Summe seines Lebens (ziehen)

de balans [o. inventarisatie] van zijn leven (opmaken)

ˈBum·mel <Bummels, Bummel> [ˈbʊml̩] SUST. m

1. Bummel (Rundgang):

Bummel

wandeling

Bummel

rondgang

Bummel

tochtje nt

einen Bummel durch die Stadt machen

door de stad flaneren

einen Bummel durch die Stadt machen

in de stad rondslenteren

2. Bummel (Zechtour):

Bummel

boemel

Bummel

kroegentocht

nu·ˈme·risch [nuˈmeːrɪʃ] ADJ.

numerisch

numeriek

num·me·ˈrie·ren [numeˈriːrən] V. trans.

nummerieren

nummeren

nummerieren

numereren

nummerieren

numeroteren