Traducciones de „fortfegen“ en el diccionario alemán » neerlandés

ˈfort·flie·gen V. intr. irreg.

fortfliegen

wegvliegen

fortfliegen

ontsnappen

ˈfort·ja·gen¹ V. intr.

fortjagen

wegstuiven

fortjagen

wegscheuren

fortjagen

wegrennen

ˈfort·ge·hen V. intr. irreg.

1. fortgehen:

fortgehen

weggaan

fortgehen

heengaan

2. fortgehen a. eufem.:

fortgehen

doorgaan

fortgehen

verder gaan

ˈfort·be·we·gen² V. v. refl. irreg.

fortbewegen

zich voortbewegen

fortbewegen

zich verplaatsen

ˈfort·fah·ren² V. trans. irreg. (wegbringen)

fortfahren

wegvoeren

fortfahren

wegbrengen

ˈfort·fal·len V. intr. irreg.

fortfallen

wegvallen

fortfallen

vervallen

ˈfort·füh·ren V. trans.

1. fortführen (fortsetzen):

fortführen

voortzetten

fortführen

vervolgen [o. continueren] [o. doorgaan] met

die Linie fortführen fig.

de lijn doortrekken

2. fortführen (wegführen):

fortführen

wegvoeren

fortführen

wegleiden

ˈfort·rei·ßen V. trans. irreg.

1. fortreißen:

fortreißen

meesleuren

fortreißen

meeslepen ook fig.

jdn zu heller Begeisterung fortreißen

iem tot laaiende geestdrift opzwepen

2. fortreißen:

fortreißen

ontrukken

fortreißen

afpakken

ˈfort·zie·hen¹ V. intr. irreg.

fortziehen

wegtrekken

fortziehen

vertrekken

fortziehen

weggaan

fortziehen

verhuizen

ˈfort·set·zen¹ V. trans.

fortsetzen

voortzetten

fortsetzen

vervolgen

fortsetzen

continueren