Traducciones de „einfachsten“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈein·fah·ren¹ V. intr.

einfahren

binnenvaren

einfahren

binnenrijden

die Bergleute fahren (in die Grube) ein

de mijnwerkers dalen (in de mijn) af

ˈein·fas·sen V. trans.

einfassen (umgeben)

omranden

einfassen (umgeben)

invatten

einfassen (umgeben)

afzetten

einfassen (umsäumen)

(om)boorden

einfassen (umsäumen)

omlijsten

Edelsteine einfassen

edelstenen invatten [o. kassen]

ˈein·fal·len V. intr.

1. einfallen (in den Sinn kommen):

einfallen

invallen

einfallen

te binnen schieten

was fällt dir denn ein!

hoe kom je erbij!

lass dir das ja nicht einfallen!

dat zou ik maar niet doen!

du musst dir etw einfallen lassen

je moet een uitweg [o. oplossing] zien te vinden

2. einfallen (einstürzen):

einfallen

invallen

einfallen

in(een)storten

3. einfallen (dazwischenreden):

einfallen

invallen

in das Gelächter einfallen

mee gaan lachen

ˈein·fan·gen¹ V. trans.

1. einfangen (fangen):

einfangen

(weer) vangen [o. pakken] [o. te pakken krijgen]

ein schleuderndes Auto einfangen

een slippende auto weer onder controle krijgen

2. einfangen elev. (treffend darstellen):

einfangen

(treffend) weergeven [o. uitbeelden] [o. vastleggen]

etw in Worte einfangen

iets onder woorden brengen

ˈein·fet·ten V. trans.

einfetten

(met vet) insmeren

einfetten

invetten

ˈein·flüs·tern¹ V. intr.

einflüstern

op fluisterende toon inpraten op

ver·ˈein·fa·chen [fɛɐ̯ˈʔ͜ainfaxn̩] V. trans.

vereinfachen

vereenvoudigen

ˈEin·fach·heit <Einfachheit> [-h͜ait] SUST. f kein pl.

1. Einfachheit (Schlichtheit):

Einfachheit

eenvoud

Einfachheit

simpelheid

2. Einfachheit (Unkompliziertheit):

Einfachheit

eenvoud

Einfachheit

bescheidenheid

der Einfachheit halber

voor het gemak

der Einfachheit halber

gemakshalve

ˈEin·fahrt <Einfahrt, Einfahrten> SUST. f

1. Einfahrt (das Einfahren):

Einfahrt

het binnenrijden [o. binnenvaren]

Einfahrt

aankomst

die Einfahrt in die Grube MIN.

het afdalen in de mijn

2. Einfahrt (Zufahrt):

Einfahrt

inrit

Einfahrt

oprit

Einfahrt

oprijlaan

3. Einfahrt (Auffahrt):

Einfahrt

afslag

Einfahrt

oprit

ˈein·fär·ben V. trans. a. fig.

einfärben

verven

einfärben

kleuren

ˈein·falls·los [-loːs] ADJ.

einfallslos

zonder ideeën

einfallslos

fantasieloos

ˈein·fü·gen² V. v. refl. (sich anpassen)

einfügen

zich schikken

einfügen

zich aanpassen (aan)