neerlandés » alemán

Traducciones de „Lebens“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

lens: sustantivo
Deens: adjetivo y adverbio
loens: adjetivo y adverbio
Weens: adjetivo y adverbio
me·nens: adjetivo y adverbio
je·gens: preposición
te·vens: adverbio
we·gens: preposición
ten·dens: sustantivo
hei·dens: adjetivo y adverbio
ner·gens: adverbio
oer·mens: sustantivo
grens: sustantivo
wiens: pronombre
er·gens: adverbio
ca·dens: sustantivo
fo·rens: sustantivo
im·mens: adjetivo y adverbio
in·eens: adverbio
in·tens: adjetivo y adverbio

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: wegens , tevens , jegens , menens , Weens , loens , Deens , lens , oermens , nergens , heidens , tendens , opeens , onmens , oneens , namens , intens , ineens , immens , forens , cadens , ergens , wiens y/e grens

lens <lenzen> [lɛns] SUST. f

lens

Linse f

lens (contactlens)

bolle lenzen

bolle lenzen

Sammellinsen pl.

holle lenzen

hohle Linsen pl.

holle lenzen

Zerstreuungslinsen

zachte lenzen dragen

weiche Kontaktlinsen tragen

Deens [dens] ADJ.

loens [luns] ADJ.

1. loens (scheel):

2. loens (oneerlijk):

loense streken

gemeine Streiche pl.

Weens [wens] ADJ.

Wiener inv.

me·nens [menəns] ADJ.

het is (hem) menens

es ist (sein) Ernst

je·gens [jeɣəns] PREP.

gegen +acus.

gegenüber +dat.

vriendelijk jegens mensen zijn

freundlich zu Menschen sein

een verplichting jegens ouders

eine Verpflichtung den Eltern gegenüber

te·vens [tevəns] ADV.

1. tevens (daarbij):

auch

hij is chef en tevens eigenaar

er ist Chef und Eigentümer zugleich

2. tevens (tegelijkertijd):

we·gens [weɣəns] PREP.

wegen +gen.

halber +gen.

wegens omstandigheden

umständehalber

wegens omstandigheden

wegen der Umstände

wegens omstandigheden

der Umstände wegen

wegens ziekte gesloten

wegen Krankheit geschlossen

ten·dens <tendens|en> [tɛndɛns] SUST. f

Tendenz f

de tendens op de beurs stijgt

die Börse steigt wieder

hei·dens [hɛidəns] ADJ.

heidens (als (van) de heidenen)

heidens (enorm)

een heidens karwei

eine Heidenarbeit coloq.

een heidens lawaai

ein Heidenkrach m coloq.

ner·gens [nɛrɣəns] ADV.

1. nergens (op, in geen plaats):

nergens anders dan

nirgendwo sonst wie

als dat gebeurt, dan ben je nergens meer fig.

wenn das passiert, bist du erledigt

nergens zijn fig. (nog niets gepresteerd hebben; persoon)

erst am Anfang stehen

nergens zijn (zaak)

erst in den Anfängen stecken

nergens zijn (niet meetellen)

nichts zu bestellen haben

2. nergens:

nergens (niets)

nergens (met nadruk)

(rein) gar nichts

nergens aan komen!

nichts anfassen!

nergens zin in hebben

zu nichts Lust haben

zich nergens mee bemoeien (geen zorg dragen)

sich um nichts kümmern

zich nergens mee bemoeien (zich niet inmengen)

sich nicht einmischen

dat lijkt nergens naar

das ist unter aller Kritik

zij geeft nergens om

ihr ist alles egal

deze bewering berust nergens op form.

diese Behauptung entbehrt jeder Grundlage

dat dient nergens toe

das ist zu nichts nütze

dat is nergens goed voor

das ist zu nichts nütze

oer·mens <oermens|en> [urmɛns] SUST. m

grens <grenzen> [ɣrɛns] SUST. f

Grenze f

binnen de grenzen van het mogelijke fig.

im Rahmen des Möglichen

hij is beroemd tot ver buiten de grenzen

er ist weit über die Landesgrenzen hinaus berühmt

iets/iem heeft zijn grenzen

etw/jdm sind Grenzen [o. Schranken] gesetzt

geen grenzen kennen fig.

keine Grenzen kennen

op de grens van leven en dood

an der Grenze zwischen Leben und Tod

de grens overgaan

die Grenze passieren [o. überschreiten]

een grens overschrijden fig.

eine Grenze überschreiten

iem de grens overzetten

jdn über die Grenze abschieben

een grens trekken tussen twee begrippen

zwei Begriffe voneinander abgrenzen

er zijn grenzen fig.

alles hat seine Grenzen

wiens¹ [wins] PRON. vr. pron.

er·gens [ɛrɣəns] ADV.

1. ergens (waar dan ook):

ergens anders

ergens anders

heb je dat ooit ergens gehoord?

hast du das irgendwo schon mal gehört?

2. ergens (op zekere plaats):

daar ergens

dort [o. da] irgendwo

ik heb dat ergens gelezen

ich habe das irgendwo gelesen

ergens heen/ ergens vandaan

irgendwohin/irgendwoher

3. ergens (in enig opzicht):

ik kan hem ergens toch wel waarderen

irgendwie weiß ich ihn doch zu schätzen

4. ergens (iets):

etwas

irgendwas coloq.

hij zocht ergens naar

er suchte irgendetwas

ca·dens <cadens|en> [kadɛns] SUST. f

Kadenz f

fo·rens <forens|en, fo|renzen> [forɛns] SUST. m

Pendler m

im·mens <immense, immenser, immenst> [ɪmɛns] ADJ.

immens (onmetelijk)

in·eens [ɪnens] ADV.

1. ineens (tegelijk):

een uitkering ineens

eine Auszahlung des Gesamtbetrages

2. ineens (abrupt):

in·tens <intense, intenser, meest intens> [ɪntɛns] ADJ.

intens (als versterking van een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord)

äußerste(r, s)

intens (als versterking van een werkwoord of bijvoeglijk naamwoord)

zutiefste(r, s)

hoe intens laag en gemeen!

wie durch und durch niederträchtig und gemein!

intense pijn

intensive(r) Schmerz m

een intens verlangen

ein heißes Verlangen

zich intens vervelen

sich zutiefst langweilen

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski