neerlandés » alemán

uit·stor·ting <uitstorting|en> [œytstɔrtɪŋ] SUST. f

2. uitstorting (bloed):

Erguss m

uit·bar·sting <uitbarsting|en> [œydbɑrstɪŋ] SUST. f

uit·la·ting <uitlating|en> [œytlatɪŋ] SUST. f

uit·spat·ting <uitspatting|en> [œytspɑtɪŋ] SUST. f

uit·tre·ding <uittreding|en> [œytredɪŋ] SUST. f

1. uittreding (functie):

Abgänge pl.

2. uittreding (lidmaatschap):

uit·put·ting <uitputting|en> [œytpʏtɪŋ] SUST. f

uit·rus·ting <uitrusting|en> [œytrʏstɪŋ] SUST. f

uit·zet·ting <uitzetting|en> [œytsɛtɪŋ] SUST. f

1. uitzetting (verwijdering):

2. uitzetting (zwelling):

uit·slui·ting <uitsluiting|en> [œytslœytɪŋ] SUST. f

uit·tes·ten <testte uit, h. uitgetest> [œytɛstə(n)] V. trans.

stor·ting <storting|en> [stɔrtɪŋ] SUST. f

1. storting (het afdragen van geld):

2. storting (neerwerpen: zand, afval enz.):

Kippen nt

in·kor·ting <inkorting|en> [ɪŋkɔrtɪŋ] SUST. f

zaad·uit·stor·ting SUST. f

zaaduitstorting → zaadlozing

Véase también: zaadlozing

zaad·lo·zing <zaadlozing|en> [zatlozɪŋ] SUST. f

bloed·uit·stor·ting <bloeduitstorting|en> [blutœytstɔrtɪŋ] SUST. f

uit·een·zet·ting <uiteenzetting|en> [œytenzɛtɪŋ] SUST. f

uit·ty·pen <typte uit, h. uitgetypt> [œytipə(n)] V. trans.

uit·tel·len <telde uit, h. uitgeteld> [œytɛlə(n)] V. trans.

1. uittellen (uitbetalen):

uit·tik·ken <tikte uit, h. uitgetikt> [œytɪkə(n)] V. trans.

uit·tre·den <trad uit, i. uitgetreden> [œytredə(n)] V. intr.

2. uittreden (lidmaatschap):

austreten aus +dat.

uit·to·re·nen <torende uit, h. uitgetorend> [œytorənə(n)] V. intr.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski