Traducciones de „trillen“ en el diccionario neerlandés » alemán

tril·len <trilde, h. getrild> [trɪlə(n)] V. intr.

1. trillen (zich snel heen en weer bewegen) form.:

trillen

zittern

trillen

flirren

trillen nat.

schwingen

de aardbeving doet de huizen trillen

das Erdbeben erschüttert die Häuser

met trillende knieën

mit schlotternden [o. zitternden] Knien

de ruiten trilden

die Scheiben zitterten

de lucht trilt van de hitte

die Luft flimmert vor Hitze

2. trillen (beven):

trillen

zittern

trillen

beben

ik sta te trillen op mijn benen

mir zittern [o. beben] die Knie

trillen van angst/woede

vor Angst/Wut zittern

3. trillen muz.:

trillen

vibrieren

Ejemplos de uso para trillen

trillen als een espenblad coloq.

zittern wie Espenlaub

trillen van angst/woede

vor Angst/Wut zittern

de aardbeving doet de huizen trillen

das Erdbeben erschüttert die Häuser

ik sta te trillen op mijn benen

mir zittern [o. beben] die Knie