Traducciones de „gleiches“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

ge·hui·chel [ɣəhœyxəl] SUST. nt geen pl.

gehuichel

Heuchelei f

gle·den V.

gleden 3. pers. pl. imperf. van glijden

Véase también: glijden

glij·den <gleed, h./i. gegleden> [ɣlɛidə(n)] V. intr.

1. glijden:

glijden (zich langs een oppervlak voortbewegen)

gleiten

glijden (op glijbaan)

schlittern

baantje glijden

schlittern

een schaduw gleed langs de muur fig.

ein Schatten huschte über die Wand

zijn blik gleed van de een naar de ander fig.

sein Blick schweifte von einem zum anderen

2. glijden (slippen, glippen):

glijden

(aus)rutschen

de auto begon te glijden

der Wagen geriet ins Rutschen

3. glijden (naar beneden schuiven, afzakken):

glijden

(ab)rutschen

glijden

(herunter)rutschen

de mantel gleed van haar schouders

der Mantel glitt [o. rutschte] ihr von den Schultern

4. glijden (ontsnappen):

glijden

gleiten

het boek was uit haar handen gegleden

das Buch war ihr aus den Händen geglitten

gleed V.

gleed 3. pers. sing. imperf. van glijden

Véase también: glijden

glij·den <gleed, h./i. gegleden> [ɣlɛidə(n)] V. intr.

1. glijden:

glijden (zich langs een oppervlak voortbewegen)

gleiten

glijden (op glijbaan)

schlittern

baantje glijden

schlittern

een schaduw gleed langs de muur fig.

ein Schatten huschte über die Wand

zijn blik gleed van de een naar de ander fig.

sein Blick schweifte von einem zum anderen

2. glijden (slippen, glippen):

glijden

(aus)rutschen

de auto begon te glijden

der Wagen geriet ins Rutschen

3. glijden (naar beneden schuiven, afzakken):

glijden

(ab)rutschen

glijden

(herunter)rutschen

de mantel gleed van haar schouders

der Mantel glitt [o. rutschte] ihr von den Schultern

4. glijden (ontsnappen):

glijden

gleiten

het boek was uit haar handen gegleden

das Buch war ihr aus den Händen geglitten

glet·sjer <gletsjer|s> [ɡlɛtʃər] SUST. m

gletsjer

Gletscher m

toe·jui·chen <juichte toe, h. toegejuicht> [tujœyxə(n)] V. trans.

1. toejuichen (juichend toeroepen):

toejuichen

zujubeln

2. toejuichen (goedkeuren):

toejuichen

begrüßen

cli·ché <cliché|s> [kliʃe] SUST. nt

1. cliché (gemeenplaats):

cliché

Klischee nt

cliché

Gemeinplatz m

versleten clichés

abgedroschene Klischees

2. cliché druk. (plaat):

cliché

Klischee nt espec.

cliché

Druckstock m

3. cliché (negatief):

cliché

Negativ nt

fi·che <fiche|s> [fiʃə] SUST. nt of m of f

1. fiche (speelmerkje):

fiche

Spielmarke f

2. fiche (systeemkaart):

fiche

Karteikarte f

qui·che <quiche|s> [kiʃ] SUST. f

quiche

Quiche f

quiche lorraine

Quiche Lorraine f

ri·chel <richel|s> [rɪxəl] SUST. f

1. richel:

richel (bovenste rand van een voorwerp)

Leiste f

richel (bij muur)

Gesims nt

2. richel (platte lat):

richel

Profilbrett nt

dat is tuig van de richel

das ist ein lichtscheues Gesindel pey.

af·fi·che <affiche|s> [ɑfiʃə] SUST. nt of m of f

affiche

Plakat nt

jui·chen <juichte, h. gejuicht> [jœyxə(n)] V. intr.

juichen

jauchzen

juichen

jubeln