neerlandés » alemán

fac·tu·re·ren <factureerde, h. gefactureerd> [fɑktyrerə(n)] V. trans. econ.

na·stu·ren <stuurde na, h. nagestuurd> [nastyrə(n)] V. trans.

fri·tu·ren <frituurde, h. gefrituurd> [frityrə(n)] V. trans.

ma·nu·fac·tu·ren [manyfɑktyrə(n)] SUST. pl.

aan·stu·ren2 <stuurde aan, h. aangestuurd> [anstyrə(n)] V. intr.

fa·ci·li·te·ren [fɑsiliterə(n)] V. trans.

1. faciliteren (vereenvoudigen):

2. faciliteren (voorzieningen aanbieden):

fac·to·rij <factorij|en> [fɑktorɛi] SUST. f

af·stu·ren1 <stuurde af, h. afgestuurd> [ɑfstyrə(n)] V. trans.

be·stu·ren <bestuurde, h. bestuurd> [bəstyrə(n)] V. trans.

in·stu·ren <stuurde in, h. ingestuurd> [ɪnstyrə(n)] V. trans.

1. insturen (inzenden):

3. insturen (zenden naar een plaats):

schicken in +acus.
senden in +acus.

op·stu·ren <stuurde op, h. opgestuurd> [ɔpstyrə(n)] V. trans.

fac·tuur <fac|turen> [fɑktyr] SUST. f

aan·vu·ren <vuurde aan, h. aangevuurd> [anvyrə(n)] V. trans.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski