neerlandés » alemán

le·ger·plaats <legerplaats|en> [leɣərplats] SUST. f

1. legerplaats (kampement):

2. legerplaats (stad met een kazerne):

bad·plaats <badplaats|en> [bɑtplats] SUST. f

1. badplaats (aan zee):

2. badplaats (met geneeskrachtige bronnen):

Kurort m
Bad nt

slaap·plaats <slaapplaats|en> [slaplats] SUST. f

1. slaapplaats (bed):

2. slaapplaats (logeeradres):

ere·plaats <ereplaats|en> [erəplats] SUST. f

hang·plaats <hangplaats|en> SUST. f

nest·plaats <nestplaats|en> [nɛstplats] SUST. f

wijk·plaats <wijkplaats|en> [wɛikplats] SUST. f

1. wijkplaats (toevluchtsoord):

2. wijkplaats (uitwijkhaven):

werk·plaats <werkplaats|en> [wɛrkplats] SUST. f

pleis·ter·plaats <pleisterplaats|en> [plɛistərplats] SUST. f

1. pleisterplaats (waar men een reis onderbreekt, om te rusten):

par·keer·plaats <parkeerplaats|en> [pɑrkerplats] SUST. f

be·waar·hei·den <bewaarheidde, h. bewaarheid> [bəwarhɛidə(n)] V. trans.

be·waar·kos·ten [bəwarkɔstə(n)] SUST. pl.

lig·plaats <ligplaats|en> [lɪxplats] SUST. f

los·plaats <losplaats|en> [lɔsplats] SUST. f

zit·plaats <zitplaats|en> [zɪtplats] SUST. f

kust·plaats <kustplaats|en> [kʏstplats] SUST. f

rust·plaats <rustplaats|en> [rʏstplats] SUST. f

2. rustplaats (pleisterplaats):

3. rustplaats (slaapplaats):

4. rustplaats (leger van wild):

Lager nt

stel·plaats <stelplaats|en> [stɛlplats] SUST. f bel.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski