Traducciones de „behorende“ en el diccionario neerlandés » alemán

be·ho·ren <behoorde, h. behoord> [bəhorə(n)] V. intr.

1. behoren (toebehoren):

behoren

(an)gehören

2. behoren (vereist worden):

behoren

gehören

naar behoren

gebührenderweise

3. behoren (betamen):

behoren

passen

behoren

sich gehören

behoren

sich gebühren

jongeren behoren op te staan voor ouderen

Jugendliche sollen vor älteren Leuten aufstehen

dat behoort zo

das gehört sich so

4. behoren (onderdeel uitmaken van):

behoren

dazugehören

dat behoort niet tot mijn vak

das schlägt nicht in mein Fach

5. behoren (gerekend worden):

behoren

gehören

dat behoort tot het verleden

das gehört der Vergangenheit an

be·hou·dend <behoudende, behoudender, behoudendst> [bəhɑudənt] ADJ.

behoudend

konservativ

be·hoe·den <behoedde, h. behoed> [bəhudə(n)] V. trans.

behoeden

behüten

behoeden

(be)schützen

behoeden

bewahren

God behoede ons

Gott beschütze uns

een oud huis voor verval behoeden

ein altes Haus vor dem Verfall bewahren

iem voor een fout behoeden

jdn vor einem Fehler bewahren

be·hoef·te <behoefte|n, behoefte|s> [bəhuftə] SUST. f

1. behoefte (gemis):

behoefte

Bedarf m

behoefte

Bedürfnis nt

behoefte

Verlangen nt

behoefte hebben aan rust

ein Bedürfnis nach Ruhe haben

grote behoefte aan verbandmiddelen

ein großer Bedarf an Verband(s)material

2. behoefte (ontlasting):

behoefte

Notdurft f

zijn behoefte doen

seine Notdurft verrichten

3. behoefte (benodigdheden):

behoefte

Bedarf

behoefte

Bedürfnis meist pl.

de dagelijkse behoefte

der Tagesbedarf

ge·du·ren·de [ɣədyrəndə] PREP.

gedurende

während +gen. +dat.

gedurende het hele jaar

das ganze Jahr über

gedurende mijn/zijn/haar/hun hele leven

zeitlebens

be·dien·de <bediende|n, bediende|s> [bədində] SUST. m en f

1. bediende (iem in ondergeschikte betrekking):

bediende

Angestellte(r) f(m)

de jongste bediende

der Lehrling

2. bediende (dienaar):

bediende

Diener m

3. bediende (beambte):

bediende

Amtsdiener m

bediende

Bedienstete(r) f(m)