Traducciones de „afstormen“ en el diccionario neerlandés » alemán

aan·stor·men <stormde aan, i. aangestormd> [anstɔrmə(n)] V. intr.

aanstormen

(her)anstürmen

komen aanstormen

(her)angestürmt kommen

be·stor·men <bestormde, h. bestormd> [bəstɔrmə(n)] V. trans.

1. bestormen (storm lopen op):

bestormen

(be)stürmen

2. bestormen fig.:

bestormen

bestürmen

3. bestormen (overladen):

bestormen

bestürmen

bestormen

überschütten

in·stor·men <stormde in, i. ingestormd> [ɪnstɔrmə(n)] V. intr.

instormen

stürmen in +acus.

af·sto·ten <stootte af/stiet af, h. afgestoten> [ɑfstotə(n)] V. trans.

afstoten

abstoßen

de uitgestoken hand van zich afstoten fig.

die entgegengestreckte Hand zurückstoßen

af·stof·fen <stofte af, h. afgestoft> [ɑfstɔfə(n)] V. trans.

afstoffen

abstauben

af·stom·pen¹ <stompte af, h. afgestompt> [ɑfstɔmpə(n)] V. trans.

afstompen

abstumpfen

af·stam·men <stamde af, i. afgestamd> [ɑfstɑmə(n)] V. intr.

afstammen

(ab)stammen

afstammen

(her)stammen

af·stem·men <stemde af, h. afgestemd> [ɑfstɛmə(n)] V. trans.

1. afstemmen (bij stemming verwerpen):

afstemmen

niederstimmen

2. afstemmen (zuiver stemmen):

afstemmen

(ab)stimmen

afgestemde violen

(ab)gestimmte Geigen

3. afstemmen TV:

afstemmen

einstellen auf +acus.

4. afstemmen (in overeenstemming brengen):

afstemmen

abstimmen auf +acus.

af·stu·ren¹ <stuurde af, h. afgestuurd> [ɑfstyrə(n)] V. trans.

1. afsturen:

afsturen (vaartuig: van iets weg)

wegsteuern

afsturen (vaartuig: op iets af)

zusteuern

afsturen (vaartuig: op iets af)

lossteuern

2. afsturen (wegzenden):

afsturen

wegschicken

iem van school afsturen

jdn von der Schule entfernen

3. afsturen (ergens heen zenden):

afsturen

hinschicken

iem erop afsturen

jdn hinschicken

ik zal hem op de zaak afsturen

ich werde ihn auf die Sache ansetzen

een knokploeg op iem afsturen

eine Schlägertruppe auf jdn ansetzen

af·ster·ven <stierf af, i. afgestorven> [ɑfstɛrvə(n)] V. intr.

afsterven

absterben