neerlandés » alemán

be·sten·dig [bəstɛndəx] ADJ.

1. bestendig (duurzaam):

stet(ig)

2. bestendig (niet veranderlijk):

3. bestendig (bestand tegen):

be·staans·recht [bəstansrɛxt] SUST. nt geen pl.

be·ste·den <besteedde, h. besteed> [bəstedə(n)] V. trans.

1. besteden (inzetten voor een doel):

2. besteden (tijd):

be·ste·len <bestal, h. bestolen> [bəstelə(n)] V. trans.

be·stra·ten <bestraatte, h. bestraat> [bəstratə(n)] V. trans.

be·ste·ding <besteding|en> [bəstedɪŋ] SUST. f

1. besteding (tijd):

2. besteding (geld):

be·stel·len <bestelde, h. besteld> [bəstɛlə(n)] V. trans.

1. bestellen (laten komen):

3. bestellen (reserveren):

be·stel·ler <besteller|s> [bəstɛlər] SUST. m

2. besteller (iem die goederen laat komen):

be·stra·ting <bestrating|en> [bəstratɪŋ] SUST. f

1. bestrating (handeling):

2. bestrating (materiaal):


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski