Traducciones de „verschlossenen“ en el diccionario alemán » neerlandés

ver·ˈschlos·sen [fɛɐ̯ˈʃlɔsn̩] ADJ.

1. verschlossen (mit einem Schlüssel zugemacht):

verschlossen

gesloten

verschlossen

op slot

2. verschlossen fig. (schweigsam, zurückhaltend):

verschlossen

gesloten

verschlossen

in zichzelf gekeerd

ver·ˈschlie·ßen¹ V. trans. irreg.

1. verschließen (abschließen):

verschließen

sluiten

verschließen

op slot doen

verschließen

afsluiten

hinter verschlossenen Türen

achter gesloten deuren

2. verschließen (wegschließen):

verschließen

wegsluiten

verschließen

opbergen

seinen Kummer vor jdm verschließen

zijn verdriet voor iem verbergen

3. verschließen (einpacken):

verschließen

inpakken

ver·ˈschlie·ßen² V. v. refl. irreg. fig. (versagt bleiben, zumachen)

verschließen

zich afsluiten

verschließen

de ogen sluiten (voor)

sich einer Sache verschließen

niets van iets willen weten

Ejemplos de uso para verschlossenen

hinter verschlossenen Türen

achter gesloten deuren

bei verschlossenen Türen

achter gesloten deuren