Traducciones de „verenkleed“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ver·ˈen·gen¹ [fɛɐ̯ˈʔɛŋən] V. trans. TRANSP.

verengen

vernauwen

ver·ˈen·den [fɛɐ̯ˈʔɛndn̩] V. intr.

verenden

creperen

ver·ˈein·ba·ren [fɛɐ̯ˈʔ͜ainbaːrən] V. trans.

1. vereinbaren (absprechen):

vereinbaren

overeenkomen

vereinbaren

afspreken

2. vereinbaren (meist bei Verneinung, in Einklang bringen):

vereinbaren

overeenbrengen

vereinbaren

in overeenstemming brengen

ver·ˈeh·ren [fɛɐ̯ˈʔeːrən] V. trans.

1. verehren REL.:

verehren

vereren

verehren

eer bewijzen

2. verehren elev. (bewundernd):

verehren

vereren

verehren

bewonderen

verehren

achten

verehrte Anwesende!

geachte aanwezigen!

(mein) Verehrtester! irón.

waarde vriend!

3. verehren coloq. (schenken):

verehren

vereren

verehren

als eerbewijs schenken

ver·ˈedeln [fɛɐ̯ˈʔeːdl̩n] V. trans.

veredeln

veredelen

ver·ˈei·nen¹ [fɛɐ̯ˈʔ͜ainən] V. trans. elev.

vereinen

verenigen

vereinen

verenen

vereinen

samenvoegen

mit vereinten Kräften

met vereende krachten

die Vereinten Nationen

de Verenigde Naties

ver·ˈei·sen² [fɛɐ̯ˈʔ͜aizn̩] V. trans. MED.

vereisen (lokal anästhesieren)

bevriezen

ver·ˈer·ben¹ [fɛɐ̯ˈʔɛrbn̩] V. trans.

1. vererben (hinterlassen):

vererben

nalaten

vererben

vermaken

2. vererben BIOL.:

vererben

doen overgaan op

ver·ˈeb·ben [fɛɐ̯ˈʔɛbn̩] V. intr. elev.

verebben

wegebben

ver·ˈei·teln [fɛɐ̯ˈʔ͜aitl̩n] V. trans.

vereiteln

verijdelen

ver·ˈei·tern [fɛɐ̯ˈʔ͜aitɐn] V. intr.

vereitern

veretteren

vereitern

tot ettering overgaan

ver·ˈewi·gen¹ [fɛɐ̯ˈʔeːvɪgn̩] V. trans.

1. verewigen (unsterblich machen):

verewigen

vereeuwigen

2. verewigen (perpetuieren):

verewigen

onveranderd laten

verewigen

laten voortduren

ver·ˈein·zeln² [fɛɐ̯ˈʔ͜ain͜tsl̩n] V. v. refl.

1. vereinzeln:

vereinzeln

steeds zeldzamer worden

2. vereinzeln:

vereinzeln

zich isoleren

ver·ˈei·di·gen [fɛɐ̯ˈʔ͜aidɪgn̩] V. trans.

vereidigen

beëdigen

vereidigen

de eed laten afleggen

jdn auf die Verfassung vereidigen

iem de eed op de grondwet laten afleggen

ver·ˈei·ni·gen¹ [fɛɐ̯ˈʔ͜ainɪgn̩] V. trans.

vereinigen

verenigen

vereinigen

samenvoegen

die Vereinigten Staaten

de Verenigde Staten

ver·ˈein·zelt [fɛɐ̯ˈʔ͜ain͜tsl̩t] ADJ.

vereinzelt

sporadisch

vereinzelt

afzonderlijk

vereinzelt

incidenteel

ein vereinzelter Fall

een op zichzelf staand geval

nur vereinzelte Regenschauer

slechts hier en daar een regenbui

ver·ˈelen·den [fɛɐ̯ˈʔeːlɛndn̩] V. intr.

verelenden

verpauperen