Traducciones de „repse“ en el diccionario alemán » neerlandés

ˈrei·sen [ˈr͜aizn̩] V. intr.

reisen

reizen

reisen

op reis gaan [o. zijn]

geschäftlich reisen

voor zaken op reis zijn

in die Ferien [o. in den Urlaub] reisen

op vakantie gaan

in die Ferien [o. in den Urlaub] reisen

een vakantiereis gaan maken

ins Ausland reisen

een reis naar het buitenland maken

er ist weit gereist

hij heeft veel van de wereld gezien

ˈRei·se <Reise, Reisen> [ˈr͜aizə] SUST. f

1. Reise:

Reise

reis

auf Reisen [o. die Reise] gehen

op reis gaan

eine dienstliche Reise

een dienstreis

die letzte Reise eufem.

het sterven

die letzte Reise antreten eufem.

sterven

2. Reise coloq.:

Reise

roes

Reise

trip

wenn einer eine Reise tut, dann kann er was erzählen provb.

wie verre reizen doet, kan veel verhalen

ˈReu·se <Reuse, Reusen> [ˈr͜ɔyzə] SUST. f

Reuse

fuik

Reusen (aus)legen [o. stellen ]

fuiken uitzetten

Re·ˈpri·se <Reprise, Reprisen> [reˈpriːzə] SUST. f

Reprise

reprise

ˈpiep·sen [ˈpiːpsn̩] V. intr.

1. piepsen:

piepsen

piepen

2. piepsen fig. (mit hoher Stimme sprechen/singen):

piepsen

met hoge stem spreken

ˈPiep·ser <Piepsers, Piepser> [ˈpiːpsɐ] SUST. m

1. Piepser coloq.:

Piepser

piep(geluid)

2. Piepser coloq. TÉC.:

Piepser

pieper

ˈTipp·se <Tippse, Tippsen> [ˈtɪpsə] SUST. f coloq. pey.

Tippse

typiste

ˈSep·sis <Sepsis, Sepsen> [ˈzɛpsɪs] SUST. f meist sing. MED.

Sepsis

sepsis

Sepsis

bloedvergiftiging