Traducciones de „nareizen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈsprei·zen¹ [ˈʃpr͜ai ͜tsn̩] V. trans.

1. spreizen:

spreizen

(uiteen)spreiden

spreizen

uiteenplaatsen

die Flügel spreizen

de vleugels uitslaan

2. spreizen austr.:

spreizen

stutten

spreizen

steunen

3. spreizen TÉC.:

spreizen

uittrekken

ˈrei·zen [ˈr͜ai ͜tsn̩] V. trans.

reizen

prikkelen

reizen (Kartenspiel)

opbieden

reizen CAZA

lokken

das Abenteuer/das Neue reizt ihn

het avontuur/het nieuwe lokt [o. prikkelt] hem

zum Widerspruch reizen

tegenspraak uitlokken

zum Widerspruch reizen

het avontuur/het nieuwe trekt hem aan

ˈHart·wei·zen SUST. m BOT.

Hartweizen

harde tarwe

ˈauf·rei·zen [ˈ͜aufr͜ai ͜tsn̩] V. trans.

1. aufreizen (provozieren):

aufreizen

ophitsen

aufreizen

opruien

2. aufreizen (erregen):

aufreizen

prikkelen

ver·ˈhei·zen V. trans.

1. verheizen:

verheizen

verstoken

Koks verheizen

cokes stoken

2. verheizen coloq. pey.:

verheizen

afjakkeren

verheizen

afpeigeren

verheizen

afbeulen

3. verheizen coloq. pey.:

verheizen

de dood injagen

verheizen

zinloos opofferen

ˈab·bei·zen V. trans. (Handwerk)

abbeizen

afbijten

abbeizen

schoonbijten

ˈan·hei·zen V. trans.

1. anheizen (zum Brennen bringen):

anheizen

aansteken

anheizen

aanmaken

anheizen

opstoken

noch nicht angeheizt haben

de kachel nog niet aangestoken hebben

2. anheizen coloq. fig. (verschlimmern, in Schwung bringen):

anheizen

aanwakkeren

anheizen

bevorderen

anheizen

versterken

das Interesse/die Stimmung/den Verbrauch anheizen

de belangstelling/de stemming/het verbruik aanwakkeren

be·ˈhei·zen V. trans.

beheizen

verwarmen

beheizen

stoken

beheizen

verhitten

ˈdrei·zehn NUM.

dreizehn

dertien

nun schlägt's (aber) dreizehn! coloq.

nu wordt het al te bont!

nun schlägt's (aber) dreizehn! coloq.

maar nu is het uit!

ˈbei·zen¹ [ˈb͜ai ͜tsn̩] V. trans.

1. beizen (mit Beizmittel):

beizen

beitsen

2. beizen GASTR. (marinieren):

beizen

marineren

ˈgei·zen [ˈg͜ai ͜tsn̩] V. intr.

1. geizen (knauserig sein):

geizen

gierig zijn

mit jedem Cent [o. Pfennig]geizen

elke cent twee keer omdraaien

mit jedem Cent [o. Pfennig]geizen

op een cent doodblijven

2. geizen fig. (zurückhaltend sein):

geizen

zuinig zijn

geizen

zuinig omspringen

mit Worten geizen

weinig spraakzaam zijn

ˈhei·zen² [ˈh͜ai ͜tsn̩] V. trans.

1. heizen (beheizen):

heizen

verwarmen

2. heizen (anheizen):

heizen

stoken

über·ˈrei·zen¹ [yːbɐˈr͜ai ͜tsn̩] V. trans.

1. überreizen:

überreizen

overprikkelen

2. überreizen (Kartenspiel):

überreizen

te hoog bieden met