Traducciones de „gerechts“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ge·ˈrecht [gəˈrɛçt] ADJ.

1. gerecht a. REL. (angemessen beurteilen):

gerecht

rechtvaardig

gerecht

billijk

jdm gerecht werden

iem recht laten wedervaren

jdm gerecht werden

iem in zijn recht laten

2. gerecht:

gerecht (rechtgemäß)

gerechtvaardigd

gerecht (rechtgemäß)

rechtmatig

gerecht (berechtigt)

terecht

3. gerecht (passend):

gerecht

passend

gerecht

aangepast

gerecht

geschikt

eine jedem Wetter gerecht werdende Kleidung

een voor elk weer(type) geschikte kleding

etw gerecht werden

aan iets voldoen [o. beantwoorden]

ge·ˈrei·chen [gəˈr͜aiçn̩] V. intr. elev.

gereichen

strekken

gereichen

dienen

es gereichte mir zum Nutzen

ik had het nut [o. profijt] ervan

ˈun·ge·recht ADJ.

ungerecht

onrechtvaardig

ungerecht

onbillijk

ungerecht

onheus

ˈWe·ge·recht <Wegerecht(e)s> SUST. nt kein pl.

Wegerecht → Wegeordnung

Véase también: Wegeordnung

ˈWe·ge·ord·nung <Wegeordnung> SUST. f kein pl.

Wegeordnung

wegen(verkeers)reglement

ˈWaa·ge·rech·te SUST. f decl. wie adj.

Waagerechte

horizontale lijn

Waagerechte

waterpaslijn

ˈan·ge·sichts [ˈangəzɪç͜ts ] PREP. +gen.

1. angesichts elev.:

angesichts

in het gezicht van

angesichts

bij het zien van

angesichts der Gefahr

met het gevaar voor ogen

angesichts aller Leute

in het bijzijn van iedereen

angesichts dieser Tatsachen

met deze feiten voor ogen

2. angesichts elev.:

angesichts

met het oog op

angesichts

gelet op

angesichts der Lage

met het oog op [o. gelet op] de toestand [o. de feiten]

ˈwaa·ge·recht ADJ.

waagerecht

horizontaal

waagerecht

waterpas

ˈmaß·ge·recht ADJ.

maßgerecht

op (de juiste) maat

ˈSor·ge·recht SUST. nt DER.

Sorgerecht

ouderlijk gezag nt

Sorgerecht

voogdijschap nt

das Sorgerecht für die Kinder wurde der Mutter zugesprochen

de kinderen werden aan de moeder toegewezen

ge·ˈrech·ter·wei·se [gəˈrɛçtɐv͜aizə] ADV.

gerechterweise

billijkerwijs

gerechterweise

redelijkerwijs

ˈTau·ge·nichts <Taugenichts(es), Taugenichtse> [ˈt͜augənɪç͜ts ] SUST. m veraltend

Taugenichts

nietsnut

ˈfach·ge·recht ADJ.

fachgerecht

vakkundig

fachgerecht

deskundig

ˈkind·ge·recht ADJ.

kindgerecht

kindgericht

kindgerecht

aangepast aan [o. geschikt voor] kinderen

ˈmund·ge·recht ADJ.

1. mundgerecht (Essen):

mundgerecht

hapklaar

mundgerecht

kant-en-klaar

2. mundgerecht fig. (schmackhaft):

mundgerecht

smakelijk

mundgerecht

aanlokkelijk

ˈHa·be·nichts <Habenichts(es), Habenichtse> SUST. m coloq.

Habenichts

havenot

Habenichts

armoedzaaier

ˈfrist·ge·recht ADJ.

fristgerecht

binnen de gestelde termijn

fristgerecht

op tijd

fristgerecht

tijdig

ˈkunst·ge·recht ADJ.

kunstgerecht

volgens de regels van de kunst

kunstgerecht

(vak)kundig