Traducciones de „elkeen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈmel·ken <molk, gemolken> [ˈmɛlkn̩] V. trans.

1. melken AGR.:

melken

melken

2. melken coloq. (finanziell ausnutzen):

melken

melken

melken

afpersen

melken

uitzuigen

3. melken vulg.:

melken

(zich) aftrekken

ˈwel·ken [ˈvɛlkn̩] V. intr.

welken

verwelken

welken

verleppen ook fig.

welken

verflensen

ˈul·ken [ˈʊlkn̩] V. intr.

ulken

gekheid maken

ulken

een grapje maken

ulken

gekscheren

Spleen <Spleens, Spleene[o. Spleens] > [ʃpliːn, spliːn] SUST. m

1. Spleen coloq. (Tick):

Spleen

tic

Spleen

gril

Spleen

kuur

2. Spleen (Laune) kein pl.:

Spleen

grilligheid

ˈNel·ke <Nelke, Nelken> [ˈnɛlkə] SUST. f

1. Nelke BOT.:

Nelke

anje(lie)r

2. Nelke GASTR.:

Nelke

kruidnagel

ˈelend [ˈeːlɛnt] ADJ.

1. elend (armselig):

elend

ellendig

2. elend (dreckig):

eine elende Hütte

een ellendig [o. armzalig] krot

3. elend (krank):

mir ist elend

ik ben misselijk

4. elend pey. (gemein):

ein elender Verräter

een (doortrapt) gemene verrader

5. elend coloq. (erbärmlich):

es ist hier elend heiß

het is hier ellendig [o. ontzettend] heet

ˈBal·ken <Balkens, Balken> [ˈbalkn̩] SUST. m

Balken

balk

er lügt, dass sich die Balken biegen

hij liegt dat hij zwart [o. scheel] ziet

er lügt, dass sich die Balken biegen

hij liegt alsof het gedrukt staat

ˈkal·ken [ˈkalkn̩] V. trans.

kalken (tünchen)

kalken

kalken (weißen)

witten

kalken (gipsen, verputzen)

pleisteren

ˈEl·tern [ˈɛltɐn] SUST. pl.

Eltern

ouders

nicht von schlechten Eltern sein coloq.

er mogen wezen