Traducciones de „dressend“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈdre·schen <drosch, gedroschen> [ˈdrɛʃn̩] V. trans.

1. dreschen:

dreschen

dorsen

Phrasen dreschen fig.

holle frasen verkopen

Skat dreschen coloq.

aldoor skaat spelen

leeres Stroh dreschen AGR.

(onzin) kletsen

leeres Stroh dreschen AGR.

leuteren

2. dreschen coloq. (schlagen):

dreschen

slaan

dreschen

beuken

auf die Tasten dreschen

op de toetsen hameren [o. beuken]

das Klavier dreschen

op de piano zitten te beuken

3. dreschen coloq.:

dreschen

knallen

dreschen

schieten

den Ball ins Tor dreschen

de bal in het doel knallen

dres·ˈsie·ren [drɛˈsiːrən] V. trans.

1. dressieren:

dressieren

dresseren

dressieren

africhten

2. dressieren GASTR.:

dressieren

garneren

dressieren

opmaken

3. dressieren (Industrie):

dressieren

in een vorm brengen

einen Filzhut dressieren

een vilten hoed (door stoom) in een vorm brengen

um·ˈfas·send [ʊmˈfasn̩t] ADJ.

1. umfassend (weitgehend):

umfassend

veelomvattend

umfassend

omvangrijk

ein umfassendes Geständnis

een volledige bekentenis

2. umfassend (alles enthaltend):

umfassend

grondig

umfassend

uitvoerig

ˈun·pas·send ADJ.

1. unpassend (unangebracht):

unpassend

ongepast

2. unpassend (ungelegen):

unpassend

misplaatst

ˈun·wis·send [ˈʊnvɪsn̩t] ADJ.

unwissend (ahnungslos)

onwetend

unwissend (über kein Wissen verfügend)

onkundig

ˈDress·man <Dressmans, Dressmen> [ˈdrɛsmən] SUST. m

Dressman

mannelijk fotomodel nt

Dressman

dressman

all·ˈwis·send [ˈalˈvɪsn̩t] ADJ.

allwissend REL.

alwetend

allwissend coloq. (umfassend informiert)

alles wetend

Doktor Allwissend

dokter Weetal

her·ˈab·las·send [hɛˈraplasn̩t] ADJ.

1. herablassend:

herablassend

neerbuigend

herablassend

uit de hoogte

2. herablassend:

herablassend

minzaam

ˈab·we·send [ˈapveːzn̩t] ADJ.

1. abwesend elev.:

abwesend

afwezig

2. abwesend (geistesabwesend):

abwesend

afwezig

abwesend

verstrooid

ˈan·we·send [ˈanvɛːzn̩t] ADJ.

anwesend

aanwezig

nicht ganz anwesend sein coloq. hum.

(met zijn gedachten) afwezig zijn

ˈweg·wei·send [ˈveːkv͜aizn̩t] ADJ. fig.

wegweisend

richtinggevend