neerlandés » alemán
Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: vielen , viel , rijles , bijles , vies , viewer , vieren , visie , vier , vief , alles , welles y/e vierde

vie·len V.

vielen 3. pers. pl. imperf. van vallen¹, vallen²

Véase también: vallen , vallen

val·len1 <viel, i. gevallen> [vɑlə(n)] V. intr.

5. vallen (los neerhangen):

6. vallen (zich voordoen):

vie·ren <vierde, h. gevierd> [virə(n)] V. trans.

2. vieren (eer bewijzen aan):

3. vieren (laten schieten):

vie·wer <viewer|s> [vjuwər] SUST. m

vies1 <vieze, viezer, viest> [vis] ADJ.

5. vies (weer):

mies coloq.

locuciones, giros idiomáticos:

bij·les <bijles|sen> [bɛilɛs] SUST. f

rij·les <rijles|sen> [rɛilɛs] SUST. f

viel V.

viel 3. pers. sing. imperf. van vallen¹, vallen²

Véase también: vallen , vallen

val·len1 <viel, i. gevallen> [vɑlə(n)] V. intr.

5. vallen (los neerhangen):

6. vallen (zich voordoen):

wel·les [wɛləs] INTERJ.

vier1 <vier|en> [vir] SUST. f

1. vier (getal):

Vier f

2. vier (cijfer, als maatstaf voor prestaties):

Fünf f
met veel vieren en vijven fig. coloq.

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski