neerlandés » alemán

Traducciones de „verlorene“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

Mostrar un resumen de todos los resultados

ver·lo·ren: verbo
ver·lo·pen: adjetivo y adverbio
ver·lo·ven: verbo
ver·lo·ten: verbo
ver·le·ren: verbo
ge·zwo·re·ne: sustantivo
ver·loo·che·nen: verbo
ver·lok·ken: verbo
ver·loof·de: sustantivo
ver·los·sen: verbo
ver·lo·ting: sustantivo
ver·lo·ving: sustantivo
ver·le·nen: verbo
ver·la·den: verbo
ver·la·gen: verbo
ver·la·ten: adjetivo y adverbio
ver·le·den: sustantivo
ver·loe·de·ren: verbo
ver·los·kun·de: sustantivo
ver·los·sing: sustantivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: verloren , verleren , verloten , verloven , verlopen , verleden , verlaten , verlagen , verladen , verlenen , verloving , verloting , verlossen , verloofde , verlokken , verloochenen , gezworene , verloskunde , verloederen , verluieren , verlossing , verleuteren , verloskundige , verlokkelijk y/e vrijgeborene

ver·lo·ren² V.

1. verloren 3. pers. pl. imperf. van verliezen¹, verliezen²

2. verloren volt. deelw. van verliezen¹, verliezen²

Véase también: verliezen , verliezen , verliezen

ver·lie·zen³ <verloor zich, h. zich verloren> [vərlizə(n)] V. wk ww

verliezen zich verliezen (opgaan):

zich verliezen in iets

sich in einer Sache verlieren

ver·lie·zen² <verloor, h. verloren> [vərlizə(n)] V. intr. (de mindere blijken)

met 1-0 van de tegenstander verliezen

dem Gegner (mit) 1:0 unterliegen

ver·lie·zen¹ <verloor, h. verloren> [vərlizə(n)] V. trans.

1. verliezen (kwijtraken):

zijn hart aan iem verliezen

sein Herz an jdn verlieren

zijn geduld/de moed verliezen

die Geduld/den Mut verlieren

hoogte verliezen luchtv.

an Höhe verlieren

de sleutel verliezen

den Schlüssel verlieren

terrein verliezen fig.

(an) Boden verlieren

iets niet uit het oog verliezen

etw nicht aus den Augen verlieren

2. verliezen (niet meer kunnen doen gelden):

zijn rechten verliezen

seine Rechte verlieren

3. verliezen (nadeel lijden):

op een product veel verliezen

mit einem Produkt viel verlieren

4. verliezen (ongebruikt laten voorbijgaan):

zonder tijd te verliezen

ohne Zeit zu verlieren

ver·lo·pen¹ [vərlopə(n)] ADJ.

1. verlopen (verstreken):

een verlopen termijn

eine verstrichene Frist

2. verlopen (niet meer geldig):

een verlopen pas

ein abgelaufener Pass

3. verlopen (verliederlijkt):

heruntergekommen

een verlopen kerel

ein verkommener Kerl

ver·lo·ven <verloofde zich, h. zich verloofd> [vərlovə(n)] V. wk ww

verloven zich verloven:

ver·lo·ten <verlootte, h. verloot> [vərlotə(n)] V. trans.

ver·le·ren <verleerde, h. verleerd> [vərlerə(n)] V. trans.

ik heb [o. ben] het Frans geheel verleerd

ich habe mein Französisch ganz verlernt

ge·zwo·re·ne <gezworene|n> [ɣəzworənə] SUST. m en f

Geschworene(r) f(m)

ver·loo·che·nen <verloochende, h. verloochend> [vərloxənə(n)] V. trans.

verloochenen

zijn afkomst verloochenen

seine Herkunft verleugnen

God verloochenen

das Dasein Gottes leugnen

ver·lok·ken <verlokte, h. verlokt> [vərlɔkə(n)] V. trans.

zich laten verlokken tot iets/door iets

sich zu/von etw verleiten lassen

ver·loof·de <verloofde|n> [vərlofdə] SUST. m en f

Verlobte(r) f(m)

ver·los·sen <verloste, h. verlost> [vərlɔsə(n)] V. trans.

1. verlossen (bevrijden):

een dier uit zijn lijden verlossen

ein Tier von seiner Qual erlösen

2. verlossen (bij een bevalling helpen):

ver·lo·ting <verloting|en> [vərlotɪŋ] SUST. f

ver·lo·ving <verloving|en> [vərlovɪŋ] SUST. f

de verloving verbreken

die Verlobung lösen

ver·le·nen <verleende, h. verleend> [vərlenə(n)] V. trans.

1. verlenen (schenken):

iem een gunst/gratie verlenen

jdm eine Gunst gewähren/jdn begnadigen

hulp verlenen

krediet verlenen

Kredit einräumen

iem een onderscheiding verlenen

jdm einen Orden verleihen

subsidie verlenen

einen Zuschuss gewähren

voor iets toestemming verlenen

zu etw dat. die Erlaubnis erteilen

voor iets toestemming verlenen (officieel)

iem voorrang verlenen

jdm die Vorfahrt lassen

2. verlenen (verschaffen):

glans verlenen aan iets

einer Sache Glanz verleihen

ver·la·den <verlaadde, h. verladen> [vərladə(n)] V. trans.

verladen (inladen)

verladen (overladen)

ver·la·gen <verlaagde, h. verlaagd> [vərlaɣə(n)] V. trans.

1. verlagen:

verlagen (lager maken)

verlagen (contributie, prijs ook)

verlagen (prijs, kosten ook)

verlagen (concreet)

niedriger machen

het grondwater verlagen

das Grundwasser absenken

iets in prijs verlagen

etw im Preis herabsetzen

iem in rang verlagen

jdn degradieren

de prijs met één procent tot één miljoen verlagen

den Preis um ein Prozent auf eine Million senken

2. verlagen (zedelijk laag doen staan):

zich tot iets verlagen

sich zu etw dat. erniedrigen

ver·la·ten¹ [vərlatə(n)] ADJ.

1. verlaten (waar niemand aanwezig is):

2. verlaten:

verlaten (eenzaam, afgelegen)

verlaten (woest)

öde

3. verlaten:

verlaten (achtergelaten: persoon)

verlaten (achtergelaten: zaak)

zurückgelassen

ver·le·den¹ [vərledə(n)] SUST. nt geen pl.

Vergangenheit f

dat behoort tot het verleden

das gehört der Vergangenheit an

in het grauwe [o. grijze ] [o. verre ] verleden

in grauer Vorzeit

de vlucht in het verleden

die Flucht in die Vergangenheit

iems verleden nagaan

Erkundigungen über jds Vorleben einziehen

het verleden van de verdachte

das Vorleben des Angeklagten

ver·loe·de·ren <verloederde, i. verloederd> [vərludərə(n)] V. intr.

verloederen

verloederen

verloederen

ver·los·kun·de [vərlɔskʏndə] SUST. f geen pl.

verloskunde

ver·los·sing <verlossing|en> [vərlɔsɪŋ] SUST. f

1. verlossing (bevrijding):

2. verlossing rel.:

3. verlossing (bevalling):

Consultar el diccionario

neerlandés

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski