neerlandés » alemán

we·zel <wezel|s> [wezəl] SUST. f

kie·zel1 [kizəl] SUST. nt geen pl.

1. kiezel (grind):

Kies m

2. kiezel scheik.:

kweb·bel <kwebbel|s> [kwɛbəl] SUST. m

1. kwebbel (persoon):

2. kwebbel (mond):

Klappe f pey.

kweek [kwek] SUST. m geen pl.

kweet V.

kweet 3. pers. sing. imperf. van kwijten

Véase también: kwijten

kwij·ten <kweet zich, h. zich gekweten> [kwɛitə(n)] V. wk ww

kwijten zich kwijten (vervullen):

kwe·ken <kweekte, h. gekweekt> [kwekə(n)] V. trans.

2. kweken (nieuwe plantenrassen of dieren):

kwe·ten V.

kweten 3. pers. pl. imperf. van kwijten

Véase también: kwijten

kwij·ten <kweet zich, h. zich gekweten> [kwɛitə(n)] V. wk ww

kwijten zich kwijten (vervullen):

kwe·ker <kweker|s> [kwekər] SUST. m

ge·zel <gezel|len> [ɣəzɛl] SUST. m

1. gezel (makker, reisgenoot):

2. gezel gesch. (ambacht(elijk)):

Moe·zel [muzəl] SUST. m geen pl. (rivier)

kwek·ken <kwekte, h. gekwekt> [kwɛkə(n)] V. intr.

1. kwekken (van dieren: eenden, kikvors):

grie·zel <griezel|s> [ɣrizəl] SUST. m

2. griezel (engerd):

eklige(r) [o. ekelhafte(r)] Kerl m
Ekel nt coloq.

pak·ezel <pakezel|s> [pɑkezəl] SUST. m

1. pakezel (lastdier):

2. pakezel fig.:

Packesel m coloq.

kwak·kel <kwakkel|s> [kwɑkəl] SUST. f bel.

kwar·tel <kwartel|s> [kwɑrtəl] SUST. f

dreu·zel <dreuzel|s> SUST. m

1. dreuzel ((in de Harry Potterboeken) iem die niet kan toveren):

Muggel m

2. dreuzel (niet-ingewijde):

Muggel m

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski