alemán » neerlandés

Traducciones de „wrochten“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

Mostrar un resumen de todos los resultados

Er·ˈach·ten: sustantivo
er·ˈach·ten: verbo transitivo
ˈfruch·ten: verbo intransitivo
ˈtrach·ten: verbo intransitivo
ge·ˈfoch·ten: verbo
er·ˈrich·ten: verbo transitivo
ver·ˈach·ten: verbo transitivo
ˈab·rich·ten: verbo transitivo
ˈan·rich·ten: verbo transitivo
ˈbeich·ten: verbo transitivo
be·ˈach·ten: verbo transitivo
ˈflech·ten: verbo transitivo
ˈflüch·ten: verbo intransitivo
ˈfürch·ten: verbo intransitivo
ˈknech·ten: verbo transitivo
ˈleuch·ten: verbo intransitivo
ge·ˈfloch·ten: verbo
ˈab·dich·ten: verbo transitivo
ˈab·lich·ten: verbo transitivo
ˈan·fech·ten: verbo transitivo

Los resultados a continuación se escriben de forma parecida: trachten , fruchten , erachten , Erachten , anrichten , abrichten , verachten , errichten , gefochten , leuchten , knechten , fürchten , flüchten , flechten , beachten , beichten , geflochten , anfechten , ablichten , abdichten y/e hochachten

Er·ˈach·ten <Erachtens> [-ˈʔaxtn̩] SUST. nt kein pl.

gevoelen nt

meines/unseres Erachtens

mijns/onzes inziens

meines/unseres Erachtens

naar mijn/onze mening

er·ˈach·ten [-ˈʔaxtn̩] V. trans. elev.

beschouwen (als)

etw für [o. als] notwendig erachten

iets nodig achten

ˈfruch·ten [ˈfrʊxtn̩] V. intr.

baten

es fruchtet nicht(s) bei ihm

het baat niet(s) bij hem

ˈtrach·ten [ˈtraxtn̩] V. intr. elev.

ge·ˈfoch·ten [gəˈfɔxtn̩] V.

gefochten part. pas. von fechten¹, fechten²

Véase también: fechten , fechten

ˈfech·ten² <ficht, focht, gefochten> [ˈfɛçtn̩] V. trans.

1. fechten:

schermen met [o. op]

Florett/Säbel fechten

met [o. op] de floret/sabel schermen

2. fechten:

(uit)vechten ook fig.

einen Gang fechten

een partij schermen

3. fechten coloq. fig.:

ˈfech·ten¹ <ficht, focht, gefochten> [ˈfɛçtn̩] V. intr.

1. fechten a. DEP.:

auf Hieb fechten

met een houwwapen (sabel) schermen

auf Stoß fechten

met een steekwapen (degen, floret) schermen

ein Meister im Fechten

een schermmeester

2. fechten elev.:

(als soldaat) vechten ook fig.

für ein Ideal fechten fig.

voor een ideaal vechten

3. fechten coloq.:

er·ˈrich·ten [-ˈrɪçtn̩] V. trans.

1. errichten:

errichten (erbauen)

errichten (aufstellen)

eine Barrikade errichten

een barricade opwerpen

2. errichten (begründen):

ein Geschäft errichten

een zaak opzetten [o. beginnen] [o. vestigen]

ein Testament errichten DER.

een testament maken

ver·ˈach·ten [fɛɐ̯ˈʔaxtn̩] V. trans.

verachten (verächtlich finden)

verachten (verschmähen)

verachten (nicht achten)

ˈab·rich·ten V. trans. (dressieren)

ˈan·rich·ten V. trans.

1. anrichten (zubereiten):

das Essen anrichten

het eten toebereiden

2. anrichten (servieren):

es ist angerichtet elev.

het eten is klaar [o. staat op tafel]

3. anrichten coloq. (anstellen):

ein Blutbad/Schaden anrichten

een bloedbad/schade aanrichten

ˈbeich·ten [ˈb͜aiçtn̩] V. trans.

1. beichten REL.:

2. beichten fig.:

be·ˈach·ten [beˈʔaxtn̩] V. trans.

1. beachten (befolgen):

zich houden aan

2. beachten (Aufmerksamkeit schenken):

aandacht schenken aan

nota [o. notitie] nemen van

ˈflech·ten <flicht, flocht, geflochten> [ˈflɛçtn̩] V. trans.

vlechten ook fig.

Zitate in ein Gespräch flechten

citaten in een gesprek vlechten [o. verweven]

das Haar in Zöpfe [o. zu Zöpfen] flechten

het haar in staarten vlechten

ˈflüch·ten¹ [flʏçtn̩] V. intr. (entkommen)

op de vlucht gaan [o. slaan]

ˈfürch·ten¹ [ˈfʏrçtn̩] V. intr.

beducht [o. bekommerd] zijn

für [o. um ] jdn/etw fürchten

voor iem/iets vrezen

ˈknech·ten [ˈknɛçtn̩] V. trans. elev.

ˈleuch·ten [ˈl͜ɔyçtn̩] V. intr.

1. leuchten (Licht ausstrahlen):

2. leuchten (strahlen):

ein leuchtendes Beispiel

een lichtend voorbeeld

leuchtende Farben

schitterende kleuren

ihre Augen leuchteten vor Freude

haar ogen straalden van vreugde

3. leuchten (beleuchten):

licht doen vallen

jdm leuchten

ge·ˈfloch·ten [gəˈflɔxtn̩] V.

geflochten part. pas. von flechten

Véase también: flechten

ˈflech·ten <flicht, flocht, geflochten> [ˈflɛçtn̩] V. trans.

vlechten ook fig.

Zitate in ein Gespräch flechten

citaten in een gesprek vlechten [o. verweven]

das Haar in Zöpfe [o. zu Zöpfen] flechten

het haar in staarten vlechten

ˈab·dich·ten V. trans.

abdichten (dicht machen)

abdichten (dicht machen)

abdichten (isolieren)

ˈab·lich·ten V. trans. coloq. (fotografieren)

(foto)kopiëren

ˈan·fech·ten V. trans. irreg.

1. anfechten DER. (Widerspruch einlegen):

eine Entscheidung/ein Testament anfechten

de geldigheid van een beslissing/van een testament aanvechten

2. anfechten (beunruhigen):

Verzweiflung ficht den Kranken an

de zieke wordt aangevochten door wanhoop

ich lasse es mich nicht anfechten

dat raakt mij niet

was ficht mich das an?

wat heb ik daarmee te maken?

was ficht dich an? elev.

wat overkomt [o. scheelt] [o. bezielt] je?

Consultar el diccionario

alemán

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski