Traducciones de „treiterend“ en el diccionario neerlandés » alemán

trei·te·ren <treiterde, h. getreiterd> [trɛitərə(n)] V. trans.

treiteren

quälen

treiteren

triezen coloq.

treiteren

piesacken coloq.

treiteren (ondergeschikten)

schikanieren

trei·te·raar <treiteraar|s> [trɛitərar] SUST. m

treiteraar

Quälgeist m

treiteraar

Plagegeist m

wei·ge·rend [wɛɪɣərənt] ADJ.

weigerend

abschlägig

weigerend

ablehnend

schit·te·rend <schitterende, schitterender, schitterendst> [sxɪtərənt] ADJ.

1. schitterend:

schitterend (stralend)

glänzend

schitterend (ogen, sterren, zon, kleuren)

leuchtend

schitterend (ogen, sterren, zon, kleuren)

strahlend

schitterend (glas, edelstenen)

funkelnd

schitterend (sneeuw, water, edelstenen)

glitzernd

een schitterend licht

ein strahlendes Licht

de schitterende sneeuw

der glitzernde Schnee

een schitterende ster

ein funkelnder Stern

2. schitterend (prachtig):

schitterend

blendend

schitterend

glänzend

schitterend

prächtig

schitterend

brillant form.

schitterend

famos coloq.

een schitterend idee

ein glänzender Einfall

een schitterende loopbaan

eine glänzende Laufbahn

schitterende overwinningen

glanzvolle Siege pl.

een schitterende prestatie

eine Glanzleistung

een schitterende toekomst

eine blendende Zukunft

de vakantie was schitterend

der Urlaub war herrlich

schitterend van kleur

farbenprächtig

ver·bijs·te·rend <verbijsterende, verbijsterender, verbijsterendst> [vərbɛistərənt] ADJ.

verbijsterend

bestürzend

verbijsterend

erschütternd

trein·reis <trein|reizen> [trɛinrɛis] SUST. f

treinreis

Bahnreise f

treinreis

Bahnfahrt f

treinreis

Eisenbahnfahrt f

ty·pe·rend [tiperənt] ADJ.

typerend

kennzeichnend

typerend

bezeichnend

typerend

charakteristisch

typerend

typisch coloq.

den·de·rend [dɛndərənt] ADJ.

1. denderend (donderend):

denderend

donnernd

denderend

dröhnend

2. denderend (geweldig):

denderend

großartig

ener·ve·rend <enerverende, enerverender, enerverendst> [enɛrverənt] ADJ.

enerverend

aufreibend

trein·ver·keer [trɛinvərker] SUST. nt geen pl.

treinverkeer

Bahnverkehr m

treinverkeer

Zugverkehr m

trei·te·raar·ster SUST. f

treiteraarster forma femenina de treiteraar

Véase también: treiteraar

trei·te·raar <treiteraar|s> [trɛitərar] SUST. m

treiteraar

Quälgeist m

treiteraar

Plagegeist m

trein·rail <treinrail|s> [trɛɪnrel] SUST. f

treinrail

Eisenbahnschiene f

treinrail

Schiene f

trein·ramp <treinramp|en> [trɛinrɑmp] SUST. f

treinramp

Zugkatastrophe f

trein·stel <treinstel|len> [trɛinstɛl] SUST. nt

treinstel

Zug m

treinstel

Zuggarnitur f espec.

na·de·rend [nadərənt] ADJ.

naderend

herannahend

naderend

näher kommend

een naderend onweer

ein heraufziehendes Gewitter

het naderend verkeer

der Gegenverkehr

on·roe·rend [ɔnrurənt] ADJ.

onroerend

unbeweglich

de makelaar in onroerend goed

der Immobilienhändler

onroerende goederen

Immobilien pl.

uit·voe·rend [œytfurənt] ADJ.

uitvoerend

ausführend

de uitvoerenden (bij voorstelling)

die Ausführenden pl.

de uitvoerenden (bij voorstelling)

die Mitwirkenden pl.

de uitvoerende macht (concreet)

die Exekutive

waar·de·rend [warderənt] ADJ.

waarderend

anerkennend

waarderend

schätzend

im·po·ne·rend [ɪmponerənt] ADJ.

imponerend

imponierend

imponerend

imposant

ge·trei·ter [ɣətrɛɪtər] SUST. nt geen pl.

getreiter

Piesackerei f coloq.