Traducciones de „releasen“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

lea·sen <leasete/leasede, h. geleaset/geleased> [liːsə(n)] V. trans.

leasen

leasen

re·laxen [rilɛksə(n)]

relaxen [[o. relɑksə(n)]] relaxte, h. gerelaxt V. intr.:

relaxen

relaxen coloq.

relaxen

entspannen

re·laas <relazen> [relas] SUST. nt

relaas

Bericht m

een relaas opmaken

einen Bericht abfassen

het relaas van zijn reis

sein Reisebericht

re·laxed [rilɛkst]

relaxed [[o. relɑkst]] relaxte, meer relaxed, meest relaxed ADJ.:

relaxed

relaxed coloq.

relaxed

entspannt

relaxed

zwanglos

Palm·pa·sen [pɑlmpasə(n)] SUST. m geen pl.

Palmpasen

Palmsonntag m

re·la·te·ren <relateerde, h. gerelateerd> [relaterə(n)] V. trans. (in verband brengen met)

relateren

beziehen auf +acus.

relateren

in Beziehung bringen

relateren

in Beziehung setzen zu +dat.

relateren

in Zusammenhang bringen mit +dat.

re·le·vant <relevante, relevanter, relevantst> [reləvɑnt] ADJ.

1. relevant (ter zake):

relevant

zum Thema gehörend

die vraag is niet relevant

diese Frage gehört nicht hierher

2. relevant (van betekenis):

relevant

relevant

relevant

wichtig

re·lais <relais> [rəlɛː] SUST. nt

relais

Relais nt

re·la·tie <relatie|s> [rela(t)si] SUST. f

1. relatie:

relatie (betrekking)

Beziehung f

relatie (betrekking)

Verbindung f

relatie (verstandhouding)

Verhältnis nt

relaties aangaan

Beziehungen eingehen

goede relaties hebben

gute Beziehungen haben

in relatie tot

im Verhältnis zu +dat.

relaties onderhouden met

Beziehungen unterhalten zu +dat.

zakelijke relaties

geschäftliche Beziehungen pl.

zakelijke relaties

Geschäftsverbindungen pl.

2. relatie (liefdesverhouding):

relatie

Verhältnis nt

een relatie hebben met iem

ein Verhältnis mit jdm haben

3. relatie:

relatie (persoon, firma)

Bekannte(r) f(m)

relatie (firma)

Geschäftsverbindung f

een bevriende relatie (in zaken)

ein Geschäftsfreund

een bevriende relatie (een firma)

eine befreundete Firma

re·li·gie <religie|s, reli|giën> [reliɣi] SUST. f

religie

Religion f

de vrijheid van religie

die Religionsfreiheit

re·la·tief <relatieve, relatiever, relatiefst> [relatif] ADJ.

relatief

relativ

een relatieve bijzin taalk.

ein Relativsatz

relatief gezien

relativ

relatief gezien

verhältnismäßig

rel·le·tje <relletje|s> [rɛləcə] SUST. nt

relletje

Tumult m

relletje (met geweld vooral)

Krawall m

relletje (opschudding)

Aufruhr m

Pa·sen [pasə(n)] SUST. m geen pl.

Pasen

Ostern nt

met Pasen

zu Ostern

dit jaar hebben we een vroege Pasen

Ostern ist früh dieses Jahr