Traducciones de „reiserei“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

re·vi·se·ren <reviseerde, h. gereviseerd> [revizerə(n)] V. trans.

reviseren

überholen

een auto geheel reviseren

ein Auto generalüberholen

eet·ge·rei [etxərɛi] SUST. nt geen pl.

eetgerei (bestek)

Essbesteck nt

eetgerei (vaatwerk)

Essgeschirr nt

fri·se·ren <friseerde, h. gefriseerd> [frizerə(n)] V. trans.

friseren

krausen

friseren (licht)

kräuseln

reis·bu·reau <reisbureau|s> [rɛizbyro] SUST. nt

reisbureau

Reisebüro nt

reisbureau (groter)

Reiseunternehmen nt

reis·lei·der <reisleider|s> [rɛislɛidər] SUST. m

reisleider

Reiseleiter m

naai·ge·rei [najɣərɛi] SUST. nt geen pl.

naaigerei

Nähzeug nt

ad·vi·se·ren <adviseerde, h. geadviseerd> [ɑtfizerə(n)] V. trans.

1. adviseren:

adviseren ((iets) als advies geven)

beraten

adviseren ((iets) als advies geven)

raten zu

adviseren (aanbevelen)

empfehlen

de arts adviseerde een nieuwe behandeling

der Arzt riet zu einer neuen Behandlung

ik zou u adviseren dat niet te doen

ich würde Ihnen nicht dazu raten

een adviserende functie/stem

eine beratende Tätigkeit/Stimme

2. adviseren econ.:

adviseren

avisieren

io·ni·se·ren <ioniseerde, h. geïoniseerd> [ijonizerə(n)] V. trans.

ioniseren

ionisieren

reis·gids <reisgids|en> [rɛisxɪts] SUST. m

1. reisgids (brochure):

reisgids

Reiseprospekt m

2. reisgids (boek):

reisgids

Reiseführer m

3. reisgids (persoon):

reisgids

Reiseführer m

reisgids

Fremdenführer m

reis·ge·noot <reisge|noten> [rɛisxənot] SUST. m

reisgenoot

Reisegefährte m

reis·kos·ten [rɛiskɔstə(n)] SUST.

reiskosten

Reisekosten pl.

reiskosten

Fahrtkosten pl.

reiskosten (gemaakte onkosten)

Reisespesen pl.

reiskosten (vliegreis)

Flugkosten pl.

reiskosten declareren

Reisekosten in Rechnung stellen

reis- en verblijfkosten

Reise- und Aufenthaltskosten pl.

reis·leid·ster <reisleidster|s> [rɛɪslɛɪtstər] SUST. f

reisleidster forma femenina de reisleider

Véase también: reisleider

reis·lei·der <reisleider|s> [rɛislɛidər] SUST. m

reisleider

Reiseleiter m

ta·fel·ge·rei [tafəlɣərɛɪ] SUST. nt geen pl.

tafelgerei

Tafelgeschirr nt