Traducciones de „regelrechter“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

re·gel·recht¹ [reɣəlrɛxt] ADJ.

regelrecht

direkt

regelrecht (zonder meer)

regelrecht

re·gen·me·ter <regenmeter|s> [reɣə(n)metər] SUST. m

regenmeter

Regenmesser m

regenmeter

Hyetometer nt form.

bo·dem·rech·ter <bodemrechter|s> [bodəmrɛxtər] SUST. m

bodemrechter

Zivilrichter m am Amtsgericht

jeugd·rech·ter <jeugdrechter|s> [jøxtrɛxtər] SUST. m bel.

jeugdrechter

Jugendrichter m

grens·rech·ter <grensrechter|s> [ɣrɛnsrɛxtər] SUST. m

grensrechter

Linienrichter m

kin·der·rech·ter <kinderrechter|s> [kɪndərɛxtər] SUST. m

kinderrechter

Jugendrichter m

trech·ter <trechter|s> [trɛxtər] SUST. m

trechter

Trichter m

rechts·ach·ter <rechtsachter|s> [rɛxtsɑxtər] SUST. m DEP.

rechtsachter

rechte(r) Verteidiger m

lijn·rech·ter <lijnrechter|s> [lɛinrɛxtər] SUST. m

lijnrechter

Linienrichter m

re·gen·ach·tig [reɣənɑxtəx] ADJ.

regenachtig

regnerisch

het ziet er regenachtig uit

es sieht nach Regen aus

asiel·recht [azilrɛxt] SUST. nt geen pl.

asielrecht

Asylrecht nt

scheids·rech·ter <scheidsrechter|s> [sxɛitsrɛxtər] SUST. m

1. scheidsrechter (arbiter):

scheidsrechter

Schiedsrichter m

scheidsrechter gesch.

Schiedsmann m

scheidsrechter gesch.

Friedensrichter m

2. scheidsrechter DEP.:

scheidsrechter

Schiedsrichter m

scheidsrechter

Unparteiische(r) m coloq.

scheidsrechter (puntentelling)

Punktrichter m

scheidsrechter (boksen)

Ringrichter m

kan·ton·rech·ter <kantonrechter|s> [kɑntɔnrɛxtər] SUST. m

kantonrechter

mit dem Amts- bzw. Bezirksrichter vergleichbarer Richter in den Niederlanden

re·ge·laar <regelaar|s> [reɣəlar] SUST. m

1. regelaar (persoon):

regelaar

Organisator m

2. regelaar (instrument):

regelaar

Regler m

regelaar

Regulator m

re·gel·baar [reɣəlbar] ADJ.

regelbaar

regelbar

regelbaar

regulierbar

re·gel·maat [reɣəlmat] SUST. f geen pl.

1. regelmaat:

regelmaat (het zichzelf-gelijk-blijven)

Regelmäßigkeit f

regelmaat (gelijkmatig ritme)

Gleichtakt f

met de regelmaat van de klok

mit großer Regelmäßigkeit

2. regelmaat (ordelijke schikking):

regelmaat

Gleichmäßigkeit f

regelmaat

Gleichmaß nt

re·gel·ma·tig <regelmatige, regelmatiger, regelmatigst> [reɣəlmatəx] ADJ.

1. regelmatig (zichzelf gelijk blijvend):

regelmatig

regelmäßig

regelmatig

gleichmäßig

regelmatig

ebenmäßig

regelmatig lopen

gleichmäßig laufen

een regelmatige veelhoek wisk.

ein gleichseitiges Vieleck

2. regelmatig (geregeld):

regelmatig

regelmäßig

regelmatig naar de kerk gaan

regelmäßig zur Kirche gehen

3. regelmatig (volgens de regels):

regelmatig

regulär

regelmatig

vorschriftsmäßig

re·gel·ge·ving <regelgeving|en> [reɣəlɣevɪŋ] SUST. f

1. regelgeving (het geven van voorschriften):

regelgeving

Regelung f

regelgeving

Anordnung f

2. regelgeving (de gegeven voorschriften):

regelgeving

Regel f

regelgeving

Vorschrift f

regelgeving

Anordnung f

po·li·tie·rech·ter <politierechter|s> [poli(t)sirɛxtər] SUST. m

politierechter

Einzelrichter für einfache Strafsachen bei der ‘Arrondissementsrechtbank’ in den Niederlanden

ci·viel·rech·te·lijk [sivilrɛxtələk] ADJ.

civielrechtelijk

zivilrechtlich