Traducciones de „nabelbinde“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

na·be·staan·de <nabestaande|n> [nabəstandə] SUST. m en f

nabestaande

Hinterbliebene(r) f(m)

doel·ein·de <doeleinde|n> [dulɛində] SUST. nt

1. doeleinde (bedoeling):

doeleinde

Ziel nt

2. doeleinde (bestemming):

doeleinde

Zweck m

voor praktische doeleinden

zu Gebrauchszwecken

dam·hin·de <damhinde|n> [dɑmhɪndə] SUST. f

damhinde

Damhirschkuh f

ten·ein·de [tɛnɛində] CONJ.

teneinde

um zu

teneinde te voorkomen dat …

um zu verhindern, dass …

uit·ein·de <uiteinde|n> [œytɛində] SUST. nt

1. uiteinde:

uiteinde (uiterste punt)

Ende nt

uiteinde (van stok e.d.)

Spitze f

aan het uiteinde van de stad

am äußersten Ende der Stadt

2. uiteinde (afloop):

uiteinde

Ende nt

uiteinde

Ausgang m

iem een zalig uiteinde wensen

jdm zum Jahreswechsel alles Gute wünschen

week·ein·de SUST. nt

weekeinde → weekend

Véase también: weekend

week·end <weekend|s> [wikɛnt] SUST. nt

weekend

Wochenende nt

weekend

Weekend nt

een lang weekend

ein verlängertes Wochenende

on·der·ein·de <ondereinde|n> [ɔndərɛində] SUST. nt

ondereinde

untere(s) Ende nt

bo·ven·ein·de [bovə(n)ɛɪndə] SUST. nt

boveneinde

obere(s) Ende

aan het boveneinde van de tafel

am Kopfende des Tisches

ka·bel·baan <kabel|banen> [kabəlban] SUST. f

kabelbaan

Seilbahn f

kabelbaan

Drahtseilbahn f

ka·bel·brug <kabelbrug|gen> [kabəlbrʏx] SUST. f

kabelbrug

Hängebrücke f

af·bin·den <bond af, h. afgebonden> [ɑvbɪndə(n)] V. trans.

afbinden

abbinden

na·blij·ven <bleef na, i. nagebleven> [nablɛivə(n)] V. intr.

1. nablijven (schoolblijven):

nablijven

nachsitzen

2. nablijven (overblijven):

nablijven

dableiben