neerlandés » alemán

des·tijds [dɛstɛits] ADV.

eer·tijds [ertɛits] ADV.

meest·tijds ADV.

meesttijds → meestentijds

Véase también: meestentijds

mees·ten·tijds [mestəntɛɪts] ADV.

ei·gen·tijds <eigentijdse, meer eigentijds, meest eigentijds> [ɛiɣə(n)tɛits] ADJ.

mees·ten·tijds [mestəntɛɪts] ADV.

deel·taxi <deeltaxi|'s> [deltɑksi] SUST. m

deel·te·ken <deelteken|s> [deltekə(n)] SUST. nt

1. deelteken wisk.:

2. deelteken (trema):

Trema nt

bij·tijds [bɛitɛits] ADV.

1. bijtijds (vroegtijdig):

ener·zijds [enərzɛits] ADV.

uwer·zijds [ywərzɛits] ADV.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski