Traducciones de „bemitleidung“ en el diccionario neerlandés » alemán

be·mid·de·ling <bemiddeling|en> [bəmɪdəlɪŋ] SUST. f

bemiddeling

Vermittlung f

door bemiddeling van

durch (die) Vermittlung +gen.

be·min·nen <beminde, h. bemind> [bəmɪnə(n)] V. trans.

beminnen

lieben

beminnen (in niet-seksuele zin)

zugetan sein +dat.

beminnen (in niet-seksuele zin)

lieb haben

be·mid·deld <bemiddelde, bemiddelder, bemiddeldst> [bəmɪdəlt] ADJ.

bemiddeld

begütert

bemiddeld

mit finanziellen Mitteln ausgestattet

be·mid·de·len¹ <bemiddelde, h. bemiddeld> [bəmɪdələ(n)] V. trans. (conflict)

bemiddelen

schlichten

be·ma·len <bemaalde, h. bemalen> [bəmalə(n)] V. trans.

bemalen

entwässern

be·man·ning <bemanning|en> [bəmɑnɪŋ] SUST. f

1. bemanning (personeel):

bemanning

Personal f

bemanning

Besatzung f

bemanning

Mannschaft f

2. bemanning (het van personeel voorzien):

bemanning

Bemannung kein pl.

bemanning

Besetzung f

be·mes·ting [bəmɛstɪŋ] SUST. f geen pl.

bemesting

Düngung f

be·moei·en <bemoeide zich, h. zich bemoeid> [bəmujə(n)] V. wk ww zich bemoeien

1. bemoeien (zich mengen (in)):

bemoeien

sich (ein)mischen in +acus.

2. bemoeien (het in orde maken van iets):

bemoeien

sich kümmern um

de politie moest zich ermee bemoeien

die Polizei musste eingreifen

3. bemoeien (personen):

bemoeien

sich kümmern um

met die lui bemoei ik me niet

mit diesen Leuten gebe ich mich nicht ab