Traducciones de „übersteigt“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

ui·ter·ste <uiterste|n> [œytərstə] SUST. nt

1. uiterste (het hoogste in zijn soort, het meest uiteenliggende):

uiterste

Äußerste(s) nt

uiterste

Extrem nt

tot uitersten vervallen

in Extreme verfallen

van het ene uiterste in het andere

von einem Extrem ins andere

2. uiterste (m. b. t. een rangorde, intensiteit):

uiterste

Äußerste(s) nt

uiterste

Letzte(s) nt

bereid zijn tot het uiterste te gaan

bereit sein, bis zum Äußersten zu gehen

3. uiterste (einde):

uiterste

Letzte(s) nt

uiterste

Ende nt

zich tot het uiterste verdedigen

sich bis zum Äußersten verteidigen

ver·steld [vərstɛlt] ADJ.

versteld

verblüfft

versteld

überrascht

versteld

platt coloq.

iem versteld doen staan

jdn in Erstaunen versetzen

versteld staan van iets

über etw acus. sehr erstaunt sein

versteld staan van iets

über etw verblüfft sein

nier·steen <nier|stenen> [nirsten] SUST. m

niersteen

Nierenstein m

ver·steend [vərstent] ADJ.

1. versteend (tot steen geworden):

versteend

versteinert

2. versteend (verstijfd):

versteend

starr

versteend

versteinert

van schrik versteend

vor Schreck erstarrt

3. versteend (ongevoelig):

versteend

steinern

een versteend hart

ein steinernes Herz

ver·ste·nen¹ <versteende, i. versteend> [vərstenə(n)] V. intr.

1. verstenen (tot steen worden):

verstenen

versteinern

2. verstenen fig.:

verstenen

sich verhärten

verstenen

erstarren

eer·ste·ling <eersteling|en> [erstəlɪŋ] SUST. m

1. eersteling (eerstgeborene):

eersteling

Erstgeborene(r) f(m)

2. eersteling:

eersteling (primeur)

Erstling m

eersteling (werk)

Erstlingswerk nt

neer·ste·ken <stak neer, h. neergestoken> [nerstekə(n)] V. trans.

neersteken

niederstechen

over·ste·ken <stak over, h./i. overgestoken> [ovərstekə(n)] V. intr.

1. oversteken (een weg, een water overgaan):

oversteken

überqueren

overstekend wild!

Wildwechsel!

2. oversteken (over iets uitsteken):

oversteken

hinausragen über +acus.

gelijk oversteken (ruilen)

Zug um Zug