Traducciones de „omzwachtelen“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈspach·teln² [ˈʃpaxtl̩n] V. intr.

1. spachteln (mit Spachtel arbeiten):

spachteln

spatelen

2. spachteln coloq. regio. (reichlich essen):

spachteln

smikkelen

spachteln

smullen

ˈschach·teln [ˈʃaxtl̩n] V. trans.

schachteln

in [o. over] elkaar schuiven

schachteln

ineenvoegen ook fig.

ˈSpach·tel <Spachtels, Spachtel(n)> [ˈʃpaxtl̩] SUST. m nt f

1. Spachtel:

Spachtel

plamuurmes nt

Spachtel

plamuurspaan

2. Spachtel:

Spachtel

plamuur(sel)

3. Spachtel selten coloq.:

Spachtel

spatel

ˈSchach·tel <Schachtel, Schachteln> [ˈʃaxtl̩] SUST. f

1. Schachtel:

Schachtel

doos(je)

zwei Schachteln (Zigaretten) am Tag rauchen

twee pakjes (sigaretten) per dag roken

2. Schachtel FIN. (Schachtelbeteiligung):

Schachtel

aandelenpakket nt (van ten minste 25 procent)

alte Schachtel coloq. pey.

oud wijf

alte Schachtel coloq. pey.

ouwe taart [o. tante]

ˈschie·len [ˈʃiːlən] V. intr.

1. schielen MED.:

schielen

loensen

schielen

scheel zien [o. kijken]

auf dem linken Auge schielen

met het linkeroog scheel kijken

2. schielen coloq. (haben wollen):

schielen

loensen

schielen

gluren

schielen

lonken

nach einem hohen Posten schielen

naar een hoge functie lonken

ˈschwe·len¹ [ʃveːlən] V. intr.

1. schwelen:

schwelen

smeulen

2. schwelen elev. fig.:

schwelen

smeulen

schwelen

broeien