Traducciones de „lenkkufe“ en el diccionario alemán » neerlandés

ˈLenk·säu·le SUST. f AUTO. TRÁF.

Lenksäule

stuurkolom

ˈlen·ken [ˈlɛŋkn̩] V. trans.

1. lenken (steuern):

lenken

(be)sturen

lenken

rijden

ein Pferd/Fuhrwerk lenken

een paard/wagen mennen

2. lenken (dirigieren):

lenken

leiden

lenken

leiding geven

lenken

bepalen

lenken

sturen

einen Staat lenken

een staat besturen [o. leiden] [o. regeren]

gelenkte Wirtschaft

geleide economie

etw zum Guten lenken

iets ten goede keren

3. lenken (richten):

lenken

richten

lenken

(ertoe) brengen

4. lenken (manipulieren):

lenken

manipuleren

eine gelenkte Meldung

een gemanipuleerd bericht

ˈlenk·bar ADJ.

1. lenkbar:

lenkbar

bestuurbaar

2. lenkbar fig.:

lenkbar

handelbaar

lenkbar

gewillig

ˈLen·kung <Lenkung, Lenkungen> [ˈlɛŋkʊŋ] SUST. f

1. Lenkung AUTO. TRÁF. (Lenker):

Lenkung

stuur(inrichting)

2. Lenkung TRANSP. (das Lenken) kein pl.:

Lenkung

besturing

3. Lenkung (das Dirigieren, Steuern) kein pl.:

Lenkung

leiding

Lenkung

sturing