Traducciones de „fabrikfahrer“ en el diccionario alemán » neerlandés

(Ir a neerlandés » alemán)

ˈTa·xi·fah·rer(in) SUST. m(f)

Taxifahrer(in)

taxichauffeur(taxichauffeuse) m (f)

fa·ˈbrik·neu ADJ.

fabrikneu

fabrieksnieuw

fabrikneu

gloednieuw

Fa·ˈbrik·hal·le SUST. f

Fabrikhalle

fabriekshal

fa·bri·ˈzie·ren [fabriˈ͜tsiːrən] V. trans.

1. fabrizieren coloq. pey.:

fabrizieren

fabriceren

ein Eigentor fabrizieren

in eigen doel schieten

2. fabrizieren coloq. pey.:

was hast du jetzt wieder fabriziert?

wat heb je nu weer uitgehaald?

ˈAmok·fah·rer SUST. m AUTO. TRÁF.

Amokfahrer

amokrijder

ˈRad·fah·rer(in) SUST. m(f)

1. Radfahrer:

Radfahrer(in)

fietser(fietsster) m (f)

Radfahrer(in)

wielrijder(wielrijdster) m (f)

2. Radfahrer coloq. pey.:

Radfahrer(in)

iem die naar boven likt en naar onderen trapt

ˈSki·fah·rer(in) SUST. m(f)

Skifahrer(in)

skiër(skiester) m (f)

ˈBei·fah·rer(in) SUST. m(f)

Beifahrer(in)

bijrijder(bijrijdster) m (f)

ˈMit·fah·rer(in) SUST. m(f)

Mitfahrer(in)

meerijder(meerijdster) m (f)

ˈRaum·fah·rer(in) SUST. m(f)

Raumfahrer(in)

ruimtevaarder(ruimtevaardster) m (f)

Raumfahrer(in)

kosmonaut(kosmonaute) m (f)

Fa·bri·ˈkat <Fabrikat(e)s, Fabrikate> [fabriˈkaːt] SUST. nt

Fabrikat

fabricaat

Fabrikat (Produkt, Marke)

(fabrieks)product nt

Fa·bri·ˈkant(in) <Fabrikanten, Fabrikanten> [fabriˈkant] SUST. m(f) (Hersteller, Fabrikbesitzer)

Fabrikant(in)

fabrikant m en f ook fig.

Fa·bri·ka·ti·ˈon <Fabrikation, Fabrikationen> [fabrikaˈ͜tsi̯oːn] SUST. f meist sing.

Fabrikation

fabricage

fa·ˈbrik·mä·ßig ADJ.

1. fabrikmäßig:

fabrikmäßig

(zoals) in de fabriek

fabrikmäßig

machinaal

die fabrikmäßige Herstellung eines Apparates

de machinale vervaardiging van een apparaat

2. fabrikmäßig pey.:

fabrikmäßig

in serie

fabrikmäßig

machinaal

Fa·bri·ka·ti·ˈons·feh·ler SUST. m

Fabrikationsfehler

fabricagefout

ˈBus·fah·rer(in) SUST. m(f)

Busfahrer(in)

buschauffeur(buschauffeuse) m (f)

ˈSee·fah·rer SUST. m veraltend

Seefahrer

zeevaarder

Seefahrer

zeevarende

ˈAu·to·fah·rer(in) SUST. m(f)

Autofahrer(in)

automobilist

Autofahrer(in)

autobestuurder

ˈRenn·fah·rer SUST. m

Rennfahrer

coureur