neerlandés » alemán

roe SUST. f

roe → roede

Véase también: roede

roe·de <roede|n, roede|s> [rudə] SUST. f

2. roede (staaf, stang):

Stange f

3. roede (maatstok):

ro·de <rode|n> [rodə] SUST. m

1. rode (iem met rood haar):

Rote(r) m

2. rode (socialist, communist):

Rote(r) m

ro·ze [rɔːzə]

roze [[o. rozə]] ADJ.:

rosa inv.

Ro·me [romə] SUST. nt geen pl.

ro·[roze] SUST. m geen pl.

roef1 <roeven> [ruf] SUST. f

1. roef (deel van een schip):

Roof m nt nt

2. roef (deksel op een doodskist):

roem [rum] SUST. m geen pl.

2. roem (waaraan iem, iets zijn roem te danken heeft):

Stolz m

roep [rup] SUST. m geen pl.

2. roep (verlangen, vraag):

Ruf m nach +acus.

3. roep (gerucht):

4. roep (reputatie):

Ruf m

roes <roezen> [rus] SUST. m

1. roes (bedwelming door drank e.d.):

Rausch m

roet [rut] SUST. nt geen pl.

rood1 [rot] SUST. nt geen pl.

1. rood (kleur(stof)) ook pol.:

Rot nt

2. rood (blos):

Röte f

roof1 <roven> [rof] SUST. f (korst op een wond)

room [rom] SUST. m geen pl.

1. room (vette delen van de melk):

Sahne f

roos <rozen> [ros] SUST. f

3. roos (belroos, wondroos):

Rose f

4. roos ((schilfers van) hoofdroos):

Schuppen pl.

5. roos (schijf van het kompas):

Rose f

rob <rob|ben> [rɔp] SUST. m (zeehond)

rog <rog|gen> [rɔx] SUST. m

rok <rok|ken> [rɔk] SUST. m

1. rok (kledingstuk voor vrouwen):

rok
Rock m

2. rok (jas voor mannen):

rok
Frack m

3. rok (overkleed):

rok
Rock m
rok

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski