neerlandés » alemán

schet·te·ren <schetterde, h. geschetterd> [sxɛtərə(n)] V. intr.

2. schetteren (luidkeels verkondigen):

se·lec·te·ren <selecteerde, h. geselecteerd> [selɛkterə(n)] V. trans.

1. selecteren (uitzoeken):

selektieren form.

2. selecteren (scheiden):

selecteren form.

ver·slech·te·ren <verslechterde, i. verslechterd> [vərslɛxtərə(n)] V. intr.

scha·te·ren <schaterde, h. geschaterd> [sxatərə(n)] V. intr.

2. schateren (helder weerklinken):

3. schateren (vogels):

schit·te·ren <schitterde, h. geschitterd> [sxɪtərə(n)] V. intr.

3. schitteren (korte tijd fel schijnen):

schut·te·ren <schutterde, h. geschutterd> [sxʏtərə(n)] V. intr. (onhandig te werk gaan)

col·lec·te·ren1 <collecteerde, h. gecollecteerd> [kɔlɛkterə(n)] V. trans. (inzamelen)

re·flec·te·ren1 <reflecteerde, h. gereflecteerd> [reflɛkterə(n)] V. intr.

1. reflecteren (het in aanmerking nemen):

2. reflecteren (nadenken (over)):

sche·me·ren <schemerde, h. geschemerd> [sxemərə(n)] V. intr.

1. schemeren (tussen licht en donker zijn):

grauen form.

2. schemeren (zich onrustig, verward vertonen):

ont·nuch·te·ren <ontnuchterde, h. ontnuchterd> [ɔntnʏxtərə(n)] V. trans. ook fig.

scha·ke·ren <schakeerde, h. geschakeerd> [sxakerə(n)] V. trans.

1. schakeren (met afwisseling van kleur schikken):

2. schakeren (afwisselen):

vlech·ten <vlocht, h. gevlochten> [vlɛxtə(n)] V. trans.

scham·pe·ren <schamperde, h. geschamperd> [sxɑmpərə(n)] V. intr.

schil·de·ren1 <schilderde, h. geschilderd> [sxɪldərə(n)] V. trans.

1. schilderen (met verf tot stand brengen):

3. schilderen (met verf aanbrengen):

pinseln argot

schil·fe·ren <schilferde, h./i. geschilferd> [sxɪlfərə(n)] V. intr.

schip·pe·ren1 <schipperde, h. geschipperd> [sxɪpərə(n)] V. intr. (naar omstandigheden handelen)

schou·de·ren <schouderde, h. geschouderd> [sxɑudərə(n)] V. trans.


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski